donderdag 30 maart 2017

Botserig toeval


Soms hè! Soms!
Soms zie je klein maar zulk stom toeval dat je alleen nog kunt denken "hè??".

Zoals vandeweek.

Het was lunchtijd en ik had mezelf in de kantine neergepoot aan een tafeltje bij het raam met een baguette kaas/gezond en een bospaddenstoelensoep. En een smoothie na. Even lekker rustig eten en even lekker rustig naar buiten kijken. Niet dat er zo veel spannende dingen te zien zijn bij ons op de parkeerplaats, maar even relaxt naar een wormenzoekende merel of zo kijken in de lunchpauze is doorgaans best leuk.

Een eindje verderop ging een auto weg.
Hij stond op een ietwat onhandige plek, de aanwezigheid van een lantaarnpaal aan de ene kant en een vlaggenstok aan er tegenoverliggende kant (het is vakparkeren bij ons) maakte het uitdraaien een uitdaging. De bestuurder had kennelijk haast want hij probeerde met een voor mijn gevoel iets te enthousiaste snelheid zijn metalen gevaarte uit de parkeerplaats te wurmen.

En hij zag de vlaggenstok daarbij over het hoofd.

Vanachter mijn plekje achter het raam in de kantine een eindje verderop zag ik het gebeuren. En zoals je dat dan instinctief doet, riep ik "ho nou, ho nou, remmen!" tegen het glas. Totaal zinloos natuurlijk want de bestuurder hoort je toch niet door het glas van het gebouw en het glas van de autoruit heen. Gelukkig was de kantine nog leeg :) en kreeg ik geen rare blikken toegeworpen.

BOTS.

De vlaggenstok trilde maar bleef keurig staan en in de achterbumper van de auto zat nu een ienieminie deuk. Je moest heel goed kijken om hem te zien, maar hij zat er wel.

Oeps.

Nou ja, die dingen gebeuren soms, nietwaar?
Ik keerde terug naar mijn soep om even later een andere auto te zien vertrekken. Deze stond naast de vlaggenstok en had last van de er tegenover gelegen lantaarnpaal. Ook hij vertrok met een fikse kijk-mij-eens-stoer-zijn snelheid. En voordat ik helemaal beduusd "HO NOU" kon roepen tegen het glas:

BOTS.
En toen stond de lantaarnpaal nog schever dan eerst en zat er een deukje in zijn achterbumper.

Oeps.

Een keer oeps is tot daaraan toe. Maar twee keer oeps zien gebeuren binnen een paar minuten is toch wel een relatief zeldzaam toeval. Een toeval dat je bijblijft, dat wel.

zondag 19 maart 2017

Een wintersportverhaal

Laatst was er weer eens een schrijfcafé, en uit alle 5-minuten-hier-en-3-regels-daar-opdrachten rolde aan het eind dit verhaal


De weide van wit van de sneeuw. Stiekem vroeg hij zich af of er boven op de bergtop een Heidi woonde, met haar grootvader. Nu hij voor het eerst in winters Zwitserland was, vond hij het nogal wat voor zo'n oude baas om bovenop een alp te wonen, maar als je er al je hele leven woonde wist je natuurlijk niet beter. Terugdenkend aan de vele middagen dat hij het verhaal had zitten voorlezen aan zijn zieke zus, veronderstelde hij wel dat het een schamel leven geweest moest zijn. In ieder geval zouden Heidi en haar grootvader beter kunnen skieën dan hij. De eerste paar lessen waren geen succes geweest en hij had het maar opgegeven. Volgend jaar ging hij wel naar de Rivièra of zo.


Hij vroeg zich af waarom hij altijd opgaf. Opgeven liep als een rode draad door zijn doelloze leven. Het enige waar hij keihard voor gevochten had, was het leven van zijn zus, zijn lieve Marie. Trouw had hij aan haar bed gezeten, met zijn negen jaren wist hij heel goed hoeveel hij om haar gaf en hoeveel juist de kleine dingen voor haar betekenden. Een verse kop thee, een koud kompres voor haar koortsige voorhoofd, haar voorlezen of simpelweg zijn huiswerk maken. De namen van de landen samen opzoeken op de wereldbol die vader hen cadeau gedaan had, en fantaseren hoe het daar zou zijn, welke feesten ze daar zouden vieren, welke taal ze zouden spreken en wat ze leuk en niet leuk zouden vinden. Ooit zouden ze er samen naartoe.


Niks te doen. Niksniksniksniks. Aan de koffie na het ontbijt terwijl zijn reisgenoten op de piste stonden. Of anders er naartoe onderweg waren met die vreselijke stoeltjeslift. Hij verveelde zich en speelde gedachtenloos met het koekje dat bij zijn koffie zat. Misschien moest hij over zijn zieke zus gaan schrijven. Gewoon voor zichzelf, en over dat alles wat hij gedaan had voor haar toch niet had kunnen voorkomen dat ze dood ging. Doorzetten was zinloos, had hij toen geleerd, maar vaak dacht hij dat dat misschien wel niet klopte. Als hij alles uit zijn hoofd kon krijgen, kwam hij daar misschien wel vanaf. En bovendien had hij nu toch niets beters te doen.


Nadat zijn koffie op was, toog hij de kou in naar het enige winkeltje in dit kleine alpendorp, om potloden en een schrift te kopen. De dagen er op kon men hem naarstig bezig zien, het potlood als een levend wezen over het papier dansend, terwijl hij met zijn gedachten in die slaapkamer was, duitse woordjes repeterend terwijl zijn zuster sliep, de gordijnen gesloten tegen de schelle middagzon. Wat zou hij niet geven voor nog één laatste gesprek met haar!


De rust werd ruw verstoord toen zijn reisgenoten terug kwamen van de piste. Sjaals en wanten vlogen her- en derwaarts toen ze neerploften en om glühwein vroegen. Flink veel, want ze wilden graag dronken worden. Opeens kwam hem dat zinloos voor, en hij verkoos het gezelschap van zijn zuster, ofschoon zij nu nog enkel bestond in de woorden die hij aan het goedkope schriftje had toevertrouwd. Hij mompelde een excuus en vertrok naar zijn kamer.


Nee, wintersport was niks voor hem. Oh zeker, het was een mooi land, net een levende kerstkaart, maar skieën was niks voor hem, en après-ski ook niet echt. Het gaf hem een gevoel van weglopen voor zichzelf. De anderen zouden dat niet snappen, die dachten simpelweg aan lol maken. Maar hun definitie van lol kwam toch niet echt overeen met het zijne. Nee, volgend jaar bleef hij wel mooi thuis.


Het begon weer te sneeuwen en een poosje zat hij te staren naar het neerdwarrelende wit. In het echt leek sneeuw meer op watten dan op de mooie zeskantige kunstwerken die je onder de microscoop zag. Gelukkig gingen ze morgen terug naar huis, en vol verwachting keek hij uit naar zijn straat, zijn voordeur, zijn woonkamer, zijn oude koffiemok en zijn bed. Hij hoefde alleen vandaag nog maar door te komen en dan was het achter de rug. En hij was er ook wel klaar mee, eigenlijk. Wel zou hij het schriftje meenemen naar huis, en hij beloofde zichzelf om elke avond voor het slapen gaan aan zijn zuster te schrijven. Wie weet was ze nu wel een engel en zou ze in zijn dromen terugschrijven.

dinsdag 7 maart 2017

Moi!


Gronings spreken is niet één van mijn sterkste punten, en schrijven nog veel minder. Maar ik versta het goed genoeg om alles van Radio Noord te kunnen volgen, ook de streektaalprogramma's. En sommige streektaalwoorden zijn voor mij zo gewoon dat ik ze dagelijks gebruik.

Moi, bijvoorbeeld.

Moi is een groet. Je spreekt het net zo uit als hoi, maar dan met een m. Al zeggen sommige mensen liever "mojjjjjjj" of zelfs "mojjjjjjeeehhhhh". Het is een lekker simpel woord, en ook lekker algemeen. We zeggen het 's ochtends, 's middags, 's avonds en 's nachts als we iemand begroeten, en we zeggen het ook als we afscheid nemen. Het is dus eigenlijk "goedemorgen", "goedemiddag", "goedenavond", "goedenacht", "hoi", "doei" en "tot ziens" bij elkaar, verpakt in drie letters.

En zoals al die andere groeten, kun je het als groet gebruiken, maar ook bijvoorbeeld om te zeggen dat je iets helemaal niet van plan bent. Op die plek waar je in het Nederlands dus een sarcastische "ja dikke doei!" of zo zou gebruiken, kun je hier in het lage noorden ook iets zeggen als "ja mojjjeeehhhhhh". Of eigenlijk "joa mojjjjeeehhhhh", want ja wordt joa in het Gronings.

Als wij Groningers dan in niet-moi-zeggende streken van Nederland komen, passen wij ons natuurlijk aan (nou ja, de meesten van ons dan. Ook wij hebben horken helaas). Meestal stappen we dan over van moi naar hoi, want dat is makkelijk omdat ze maar één letter verschillen.

Maar omdat moi ook als afscheid, als "doei" gebruikt kan worden, krijgen we natuurlijk soms wel rare gezichten omdat we door al dat ge-moi dat we gewend zijn, in plaats van doei soms hoi gaan zeggen bij het afscheid. Omgekeerd kun je daaraan ook toch wel vaak een verwesterst Groninger herkennen. En als iemand hoi tegen mij zegt bij het afscheid, zeg ik stiekem soms moi terug :) en kijk ik hoe ze kijken.

Nou, moi hè!