dinsdag 31 oktober 2017

Spookkat

Het kan niet, toch?
Spoken bestaan immers niet.
Bron: giphy
Of tenminste, dat zeggen ze.

Maar toch verbeeld ik me soms dingen.
Of eigenlijk één ding. Eén dier, eigenlijk.

Vooral als ik moe ben, en niet helemaal helder, zie ik hem door het huis dolen. Soms verbeeld ik me dat ik hem hoor mauwen, of spinnen. Soms wil ik een rondje lopen en zie ik hem ineens zitten op de deurmat, wachtend tot ik hem naar buiten laat.

Een kat.
Een spookkat.

Hij is wit met zwarte vlekken, altijd. Een beetje zoals een zwartbonte koe. Een zwarte vlek loopt over zijn kop, en hij heeft een guitig wit puntje aan zijn zwarte oortjes. Hij is vrolijk en speels, lijkt altijd te glimlachen, zelfs als hij chagrijnig is. Hij jaagt graag achter spookspeeltjes aan.

Oke, nu even serieus.
Spoken bestaan natuurlijk niet.
Toch?

Dus waar komt die kat dan vandaan die ik me soms verbeeld?
Die moet uit mijn eigen fantasie komen, dat kan niet anders. Dat klopt ook met dat ik hem alleen zie als ik moe ben, en slaperig. Je zintuigen zijn sowieso al niet zo betrouwbaar, en helemaal op zo'n moment niet.

Wat me wel doet afvragen waarom mijn fantasie me steeds dezelfde kat voorschotelt. Echt, of spook-echt, is hij niet, want mijn vogels hebben er geen last van (of parkieten zien geen spoken, natuurlijk, dat kan ook). Een levendige fantasie is het wel, want het tovert mij allerlei details voor over het beestje.

En ondanks dat ik weet dat hij niet echt is, schrok ik me laatst een ongeluk toen hij laatst ineens in de keuken stond. Of eigenlijk, toen ik me verbeeldde hem te zien in de keuken.

Toen ik mezelf in de ogen wreef en nog eens keek, bleek het de schaduw te zijn van mijn vest.

Spoken bestaan dus toch niet, kennelijk
.

vrijdag 13 oktober 2017

Overdenkingen van een zwarte kater

Hij zat zich te wassen in de ochtendzon. Terwijl hij naar buiten keek, liep een mens ineens naar de overkant van de straat. Wat dat toch was, snapte hij niet: hij verzorgde zijn mooie zwarte vacht toch zo goed. De witte kat van de overkant kon altijd wel op veel aandacht rekenen (maar toegegeven, ze was ook een schoonheid, vooral haar prachtige elegante staart vond hij erg mooi).

Hij sprong van de vensterbank af en ging op een zonnig plekje liggen op het tapijt. Hier had je als kat tenminste de ruimte om je uit te strekken. Behaaglijk soesde hij weg, terwijl zijn herinneringen hem terug voerden naar de tijd dat hij zelf nog een mens was geweest.

Het huisje in het bos waar hij gewoond had, was altijd een beetje gammel geweest en deed was sinister aan, zo verstopt onder de bomen. Altijd als hij terug kwam van kruiden zoeken, viel het hem weer op. En dan kon hij ook wel begrijpen waarom de mensen dachten dat hij kon toveren. Hij was ook een beetje raar, zo heel alleen in het bos wonend. En hij ook wel last van rare dingen, rare toevalstreffers en zo. Van die dingen waardoor je jezelf afvroeg of het wel toeval wezen kon.

Achteraf, nu hij als kat lekker ledig lag te liggen in de zon, wist hij dat hij inderdaad magisch talent gehad had; als hij het had kunnen ontwikkelen was hij misschien wel een nieuwe Merlijn geworden. Maar het had niet zo mogen zijn, en gedurende zijn hele menselijke leven was de bovennatuurlijke wereld zo doorzichtig voor hem geweest als een solide bakstenen muur. Hoe fanatiek de dorpelingen ook gevonden hadden dat hij een tovenaar was. Vervloekt zij die bangeriken die hem op de brandstapel gezet hadden, dacht hij boos. Sterven door levend verbranden was uiterst pijnlijk gebleken, en toen hij herboren was als kitten, had hij zichzelf gezworen om alles te doen wat hij kon om te voorkomen dat iemand datzelfde lot zou overkomen.

Alles met elkaar was zijn leven als kat nu zoveel beter dan zijn leven als mens ooit was geweest. Geen gammel lekkend hutje ver weg van iedereen, maar een comfortabel, goed gebouwd huis met een solide dak er op. En met die moderne centrale verwarming. Hoe heerlijk was het om tegen de radiator aan te kruipen!

Hij gaapte, rekte zich uit en sprong weer terug op de vensterbank om te kijken of de de witte poes van de overkant misschien ook buiten was. Hij wou wel even een eindje met haar wandelen, ook al was ze bij leven een heuse heks geweest.

"Ik geloof wel in bijgeloof", zei Witje toen ze samen de straat uit liepen. "Tenslotte", ging ze verder, "had je als mens ooit kunnen bevroeden dat wij katten ooit mens zijn geweest? En dat je als kat terug zou komen?"

Nee, dacht hij bij zichzelf, dat had hij nooit vermoed. En dat zei hij ook. "Wist jij dat dan wel?", vroeg hij zijn witgevachte metgezel. "Nou, echt helemaal zeker weten kun je dat als mens natuurlijk niet", begon ze, "maar als goed opgeleide heks ging ik er wel van uit dat katten zeer intelligente wezens zijn."

"Maar wat moeten we nu dan met die kennis", antwoordde hij.

"Onze eerste taak als kat is om onze mens te ondersteunen. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, bestaat toeval niet. Ze noemen het toeval, ongelukjes, maar in werkelijkheid is het het werk van bovennatuurlijke wezens waarvan ze het bestaan niet kunnen of willen weten. Enkel mensen die sterk genoeg zijn voor een grotere wereld zullen de mogelijkheid krijgen om haar te betreden. Daarom heb jij als mens nooit de kans gekregen om je magische talenten te ontwikkelen: je was er simpelweg nog niet klaar voor. Als je in dit kattenleven je best doet, kun je dat in je volgende mensenleven wel zijn."

Ze pauzeerde even om speels te meppen naar een voorbijfladderende vlinder, en vervolgende daarna haar uitleg: "Jij als zwarte kat hebt hier een extra belangrijke taak: je moet je mens begeleiden en voorkomen dat ze fouten maakt. En ondertussen moet je zelf ook het nodige leren, zodat je in je volgende mensenleven wijzer zult zijn dan je in je vorige even was."

Hij was onder de indruk, zowel van haar woorden als van de toekomst die ze hem boden.

"Alles is verklaarbaar", drong het tot hem door. De rare toevalstreffers die hem hadden achtervolgd, zijn positie als kruidendokter aan de rafelranden van de mensenmaatschappij, zijn terugkomen als zwarte kat. En hij nam zich voor om heel hard zijn best te doen om te leren, om klaar te zijn voor zijn volgende mensenleven. .

"Hoe bescherm ik mijn mens dan tegen fouten?", vroeg hij aan Witje. "Hoe weet ik dat ze er een maken gaat?"


"Soms weet je dat niet", antwoordde ze. "Maar soms voel je dat, diep in je botten. Het is een kwestie van instinct, katteninstinct. Je moet dan al je kattentrucjes inzetten: haar voor de voeten lopen zodat ze ergens niet kan komen, haar aandacht afleiden door vervelend te mauwen of iets van de tafel te gooien, noem het maar op."

Ineens moest hij denken aan een van de laatste keren dat hij als mens in het dorp was geweest. De rode kater van de dominee had hem voor de voeten gelopen. Hij vertelde het aan Witje. "Was dat dan ook een kwestie van instinct?", vroeg hij.

"Nou, met alleen die informatie weet ik dat natuurlijk niet, maar denk eens na: wat was je aan het doen, waar ging je heen?"

Hij was een poosje stil terwijl hij naar een rondhuppende mus lag te turen.

En toen kwamen de herinneringen met volle kracht bovendrijven. Het steegje waar hij gelopen had, de horde mensen die achter hem aan had gezeten, hem beschuldigend van de dood van twee koeien van een boer die even buiten het dorp woonde. Twee doden waar hij niets mee te maken had, maar waar hij als rariteit toch de schuld van had gekregen. Als de rode kater hem niet voor de voeten gelopen had, hadden ze hem te pakken gekregen. Uiteindelijk was hij toch op de brandstapel terecht gekomen, maar die kat had gedaan wat hij kon om dat te voorkomen.

In zijn volgende leven moest hij zeker weten meer aandacht besteden aan dergelijke kleine zaken.

Nu weet ik dat ik als kat mezelf kan zijn, kats kan zijn, dacht hij bij zichzelf toen hij afscheid genomen had van Witje en weer thuis in de vensterbank lekker ledig lag te wezen. Dat ik mijn instinct mag en zelfs moet volgen. Zouden mensen ook zulke instincten hebben? Witje zei dat ik later misschien wel terug kom als mens. Zou ik dat instinct dan mee kunnen nemen? Ze zei toch niet voor niets dat ik nu mijn best moet doen om veel te leren, dat zal ik toch ergens mee moeten kunnen nemen?

Gaandeweg werd hij steeds enthoustiaster, en toen zijn mens thuis kwam, sprong hij energiek op om haar al kopjes gevend te begroeten en even later bij haar op schoot te kruipen.

Hij begon te spinnen toen ze hem zachtjes over de kop krabde.

Ineens realiseerde hij zich hoeveel hij van zijn mens hield. Ergens wist hij altijd al wel dat hij het als huiskat goed getroffen had, maar nu drong het pas echt goed tot hem door. Hij hield van zijn mens, van die groene ogen die geamuseerd naar hem keken als hij als een kitten speelde tot aan de lange slanke vingers die hem zo zalig over zijn kop konden krieuwelen En hij voelde ineens de sterke drang om haar te beschermen. Niet eens om zelf een goed volgend mensenleven te verdienen, maar simpelweg omdat hij om haar gaf. Hij knipperde met zijn ogen en keek haar aan. "Mauw", zei hij op zijn liefst.

Jammer dat mensen geen kats spraken Hij kon helemaal niet zeggen hoeveel hij van haar hield. Hij zou het moeten tonen door zich er naar te gedragen, en dan kon hij enkel maar hopen dat ze het snappen zou.



woensdag 11 oktober 2017

Darth Boeddha Vader

3D printen is niet echt heel erg supernieuw, maar een klein 3D-printertje bij je thuis in de woon/studeer/hobbykamer komt voor veel mensen wel steeds dichterbij qua prijs.

Dus toen hij het éénmaal betaalbaar genoeg vond, kocht een collega van me een kleine 3D-printer om zelf in elkaar te zetten. Een poosje later kwam hij opgetogen op het werk met een klein beeldje dat hij geprint had. Het is een zwart beeldje, echt mooi Darth Vader-zwart, van een lachende boeddha met het masker van onze slechte Sith-Lord op zijn hoofd.

Simpelweg een ontzettend leuk ding.

Het ding stond op zijn bureau en bleef daar staan, gezellig naast een ongeveer even groot poppetje van Wall-E.

Af en toe zag ik het en dacht ik bij mezelf: "Goh, wat een leuk ding ook eigenlijk". Meestal bleef het ook bij die gedachte. Maar laatst vond die gedachte ineens zijn weg naar mijn mond en hoorde ik mezelf vragen: "Zou je ook zo'n ding voor mij willen maken?"

Waarop mijn collega antwoordde: "Neem deze maar mee, ik print voor mezelf wel een andere. "

En nu staat op mijn tekentafelblad - netjes op zijn plek gehouden door een Tesa Powerstripje - een klein zwart beeldje van Darth Boeddha Vader.

En het is een ontzettend leuk ding. 
Dankjewel, collega!

donderdag 5 oktober 2017

Zomaar in de lokale @albertheijn

Zaterdagochtend is het altijd Mama-koffie-ochtend. De ene week komt zij bij mij op de koffie, de andere week ga ik bij haar op de koffie. Onderweg naar haar rijd ik soms even bij een Albert Hein langs om wat boodschappen te doen.

Dat deed ik dus laatst ook.

Nou kom ik wel vaker in die Appie, maar gericht als ik ben op het boodschappenlijstje dat tegenwoordig in mijn telefoon staat en dus niet meer thuis op tafel blijft liggen, kijk ik vooral naar de schappen, en wat daar in ligt. Het was me dus nog nooit opgevallen dat er in die Albert Hein een piano staat. In een hoekje, bij de koffieautomaat. Hij moet er al heel lang staan, maar ik heb er al die tijd overheen gekeken. Misschien ook omdat ik zelf geen piano kan spelen.

Maar die ene zaterdagochtend laatst viel het me wel op.
Want er speelde iemand op.

Geen idee wie, een klant. Een donkere herfstjas, regendruppels nog in het opgestoken haar. Haar boodschappenmandje stond naast haar, er zat iets groens in. Een zakje sla, of groente of zo. Meteen toen ik haar hoorde spelen, drong het tot me door dat ik eigenlijk nooit naar piano luister. En al helemaal niet live.

Nou, er stond een koffieautomaat en een paar stoelen, dus ik heb een bekertje koffie genomen en ben er even bij gaan zitten, om te luisteren. Koffie en pianomuziek. Mooie muziek. Het maakte me even helemaal zen.

Eigenlijk heb ik geen flauw idee of ze goed was - daarvoor weet ik te weinig van piano. Maar mooi vond ik het wel.

Een mooi moment, zomaar in de lokale Albert Hein aan de weg tussen Mama en mij.


dinsdag 19 september 2017

Nieuwe onderhuurder

Ineens op een ochtend zag ik hem.

Mijn nieuwe onderhuurder. Compleet met kruis op zijn rug.

Zonder dat ik het wist was hij al druk aan het werk geweest in de tuin, en had een mooi plekje gebouwd voor zichzelf waar hij zijn werk kan doen, nijver ambachtsman en geduldig jager als hij is.

Ook in andere tuinen zijn er veel te zien, en ook in struiken langs de weg. Op een mistige ochtend lijkt het wel alsof iemand watten over de struiken heeft uitgestrooid. Of engelenhaar, misschien, Je weet wel, van dat jeukende spul dat je in de kerstboom stopt. Het is erg mooi om te zien, die fijne waterdruppeltjes bengelend aan de draden die het werk van deze harde werkers samenbinden.

Ik ben geen fan van hun uiterlijk, met die acht poten en zo.
Helemaal niet.
Brrrrrrr!

Maar wat ze doen, daar ben ik wel voor. Want vliegjes, nee, daar hou ik nog veel minder van. Die steken je terwijl je slaapt, heel stiekem, en dan heb je de volgende ochtend een superirritante jeukende muggebult.

Dan heb ik liever een grote spin in de tuin.
Of twee, misschien.

zaterdag 2 september 2017

IJs bij de kachel

Foto: jen (flickr)
Laatst kwam ik op internet, nou ja, eigenlijk op pinterest, een meme tegen, die de volgende tekst bevatte:

"People who say it's too cold for ice cream are people you don't need in your life".

Oftewel in het Nederlands:

"Mensen die zeggen dat het te koud is voor ijs, zijn mensen die je niet nodig hebt in je leven."

Dat riep meteen een herinnering op. Aan ijs. En aan Oma. En aan een ijsje halen midden in de winter.

Vlakbij waar Oma woonde was een pleintje met wat winkels. Gewoon zo'n lokaal wijkwinkelpleintje. Er was een Fred van der Werff (later de Boer en nog later Super De Boer), er was een fietsenwinkel, een warme bakker, een postkantoor, een kiosk, en er was ook een Jamin. En bij die Jamin verkochten ze onder andere ijs. Rechthoekige ijsjes, en je deed dan een ijsje tussen twee wafeltjes en zo at je 'm op. Woensdagmiddag na school gingen we naar Oma, en dan liepen we in de loop van de middag even naar het plein. En soms, soms, soms mochten we een ijsje van Oma. En ze nam er zelf ook een.

Ook midden in de winter, als het koud was en sneeuw-achtig en zo.

En dan vertelde ze over een tante van haar, Tante Anna, die wel eens op bezoek kwam. Dan vertelde over hoe Tante Anna een decolleté verschrikkelijk vond. "Hai, wat ja bloot", zei ze dan. En over hoe dol Tante Anna was op ijs. Ook in de winter. Oma vertelde dan ook altijd dat Tante Anna dan vond dat een ijsje eten in de winter best kon. "Want we zitten ja toch bij de warme kachel!"

En ze zei altijd dat Tante Anna dat zei, maar eigenlijk vond ze dat zelf ook wel. Of anderen dat nou stom vonden of niet, maakte haar niet uit.

Dus doe gerust eens iets raar als een ijsje eten in de winter. Want je zit immers toch bij de warme kachel!

zondag 27 augustus 2017

In de hens

Vanochtend on kwart voor acht begon ineens mijn telefoon te blèren. NL-Alert. Het casino in de stad stond in brand en of we met ons allen ramen en deuren dicht wouden houden. Want rook. Ik drukte de melding weg en dacht er verder niet over na want echt wakker-wakker was ik nog niet.
Kattendiep, zondagochtend rond 10:00
Foto: ik

Later die ochtend ging ik naar de bios, en toen ik in de bus onderweg de enorme rookkolom zag, was ik wél wakker en dacht ik er ineens wel degelijk over na. Je kunt ook moeilijk om zo'n enorme bult rook heen kijken. Wetend dat ik op het Zuiderdiep - vlakbij dus - uit moest stappen, beloofde ik mezelf dat ik meteen naar de bios zou gaan en niet ramptoeristje zou gaan spelen. Maar ja, niets menselijks is mij vreemd dus even later vond ik mezelf ondanks mezelf toch terug te midden van een kijkende menigte. 

En toen kwamen de herinneringen. Aan de keer dat ik daar geweest was, samen met een paar mededansers. Ik stond toen ik weet niet hoe lang te kijken bij de Franse roulette, de croupiers bewonderend die zo handig waren met hun harkjes. 
Aan toen ik een BHV-cursus deed, en aan de cursusleider die bevelvoerder was geweest op een tankautospuit. "Het is feest", zei hij toen hij probeerde uit te leggen hoe dubbel hij zich als brandweerman voelde onderweg naar een brand en niet meer wist hoe hij het uitleggen moest. Sommige dingen zijn niet uit te leggen, en dit is er kennelijk één van. 
Aan de eindeloze rijen auto's die zaterdagmiddag altijd voor de parkeergarage er onder stonden. Hoeveel mensen uit het hotel er tegenover zijn nu hun auto kwijt?

Ik wurm mezelf wat dichter naar de hekken toe die het Kattendiep afzetten en sta te kijken hoe de rook de hemel in wolkt. Vuildonkergeel is 'ie, met veel donkergrijs en een enkele vlek wit er in. Als ik naar het casino kijk, zie ik vlammen flakkeren waar ramen zouden moeten zitten. De weg ziet rood van de brandweerauto's en er staan ook een paar ambulances. Een paar politieagenten manen ons kijkers voortdurend om de kruising vrij te houden. Er staan zoveel mensen dat de bussen de draai naar de Oosterstraat maar amper kunnen maken.  

Later, als ik uiteindelijk toch maar naar de bios loop, hoor ik getoeter in de verte. Ik kijk om, nog net op tijd om te zien hoe nóg een brandweerauto zich door de menigte wurmt om te helpen met blussen. Familie uit Leek meldt via whatsapp dat verscheidene korpsen uit de omgeving opgetrommeld zijn. Ook dat van Leek. 

En even vraag ik me af hoe het er nu binnen in uitziet. Zou je überhaupt wat kunnen zien door alle vieze dikke rook? Is het een soort van helder-achtig, zoals in een actiefilm, of is het zoals ze op BHV-cursussen altijd zeiden, dat je letterlijk geen hand voor ogen kunt zien en gewoon een blinddoek kunt omdoen als je wilt weten hoeveel je kunt zien? Ik denk het laatste, want een film is maar alsof en brandweermensen hebben 't echie meegemaakt en weten dus precies waar ze het over hebben.

Hoe zou het zijn met de mensen zijn die daar werken? Er zijn geen gewonden gevallen, roept het internet (later schijnt er toch iemand onwel geworden te zijn door de rook, aldus de RTV-Noord liveblog), maar ik vraag het me toch af. Ik probeer me voor te stellen hoe dat is: wakker worden en op de lokale teevee horen dat je werkplek in de hens staat. Je verwacht om 's avonds gewoon aan het werk te gaan: bier tappen achter de bar, kaarten uitdelen aan de blackjacktafel, draaien aan roulettewielen en handig met harkjes fiches bij elkaar vegen. En dan zet je de teevee aan en zie je ineens dat dat niet meer kan. Ik faal jammerlijk, het idee is zo groot dat ik mijn hoofd er niet omheen kan winden. Maar moeilijk zal 't wel zijn, lijkt me.

Roulettewielen, fiches en harkjes zijn nu alleen nog maar herinneringen in een uitgebrand gebouwvormig geraamte.

Ja, ik vind het erg. Een cliché van jewelste, maar ik vind het wel echt erg, en hoe moet je dat anders uitdrukken?

Maar naast dat alles ben ik ook dankbaar dat er mensen zijn die brandweer willen zijn, en zulke situaties willen en durven aan te pakken. Ik moet er niet aan denken hoe de wereld er uit zou zien als brandweer niet zou bestaan.

zaterdag 5 augustus 2017

Jeugdwinkel - een verhaal

De bel klingelde.
Nieuwsgierig keek de verkoper op van zijn toonbank om te zien wie er binnenkomt.
"Goh, wat een leuk winkeltje!", zei een ouder vrouwtje die achter een rollator voorzichtig naar binnen schuifelde. "Het lijkt wel een ouderwetse kruidenier!"
"Dank u wel voor het compliment, mevrouw", antwoordde de verkoper, "en welkom in Jeugdwinkel Rimpelvrij. Waar kan ik u mee helpen?"

De mevrouw keek even rond, aarzelde.
"Zegt u het maar, mevrouw, ze komen hier uit alle lagen van de bevolking."
Ze giechelde als een jong meisje, en even zag je duidelijk welk een schoonheid ze moest zijn geweest.
"Eigenlijk was ik op zoek naar, ehh, nou ja, ehhh", aarzelde.

Begrijpend glimlachte de verkoper. Zijn producten waren ook nog wel erg nieuw, maar effectief waren ze wel. "Leve de wetenschap die dit allemaal mogelijk maakt", dacht hij bij zichzelf.

"U bent nog zo jong, u begrijpt het misschien niet, maar ik zou zo graag wat soepeler zijn", maakte het oude vrouwtje uiteindelijk haar zin af.
De verkoper kuchte om haar te onderbreken.
"Eigenlijk ben ik 85 jaar, mevrouw. Maar ik heb zelf ook een kuur gedaan, vandaar dat ik fysiek 25 ben.", legde hij uit. "En wat een verschil!", ging hij juichend verder, "geen artritis, geen moeizaam bijhouden van alle veranderingen om ons heen, soepel de trappen op en af zonder pijn in je knieën, zomaar even een gevallen tablet van de grond oprapen, het kan ineens allemaal weer!"

"Ja ehhh ja, dat klinkt goed. Dat is het eigenlijk precies", zei het oude vrouwtje. "Dat wil ik ook, en ik heb gespaard en ehhh, ja ehhh, ik hoopte eigenlijk dat ik me een paar jaar jonger zou kunnen veroorloven."
"Nou, daar kunnen we vast wel voor zorgen", reageerde de verkoper begripvol. Hij legde uit dat het een tweemaandelijkse kuur betrof van pillen die ze elke dag moest slikken. En hij mocht het haar niet zomaar meegeven, ze moest eerst een briefje van haar huisarts laten zien. Als de kuur eenmaal afgelopen was, zouden alle cellen in haar lichaam verjongd zijn, en vanaf dan zou ze weer gewoon normaal verouderen als ieder ander.

Het oude vrouwtje keek wat twijfelend. "En wat kost dat dan allemaal?'.
"Nou, de 25 kost 439 allor, de 21 is 459 allor, en de 18 is momenteel in de aanbieding voor slechts 229 allor."
"Oh, 229 allor kan ik betalen!", riep het vrouwtje verheugd. "Maar is 18 jaar niet een beetje erg jong?"
"Om u de waarheid te zeggen: ja inderdaad. Daarom is het ook in de reclame, het wordt lang niet zo goed verkocht als de andere leeftijden. De 21 is het populairst, daarna de 25 en de 29 en daarna op grote afstand de 18 pas."
"Maar als de kuur af is, verouder ik weer gewoon zoals normaal? Ik ga dan niet pardoes ineens terug naar nu?"
"Nee mevrouw, als u eenmaal verjongd bent, wordt u weer gewoon ouder net zoals de eerste keer dat u 18 was."

Even was het vrouwtje stil. Ze vond het toch wel een grote beslissing.
Tenslotte hakte ze de knoop door.
"Doet u mij maar een kuurtje 18", besloot ze.
De verkoper pakte haar bestelling in, en nadat ze afgerekend had stopte ze het kostbare pakje in het mandje van haar rollator, om even later voorzichtig de winkel weer uit te schuifelen.

Er zat wel een zekere symmetrie in, bedacht ze. Nu was ze 81, over twee maanden zou ze 18 zijn. Jong genoeg om weer te gaan studeren. Misschien kon ze bejaardenverzorger worden, of verpleger of zo. Ze wist nu uit eigen ervaring was het was om gebrekkig te zijn en dagelijks pijn te hebben.

Als ze éénmaal weer jong was, ging ze beslist wat met die ervaring doen.

Maar ze zou ook genieten. Genieten van haar jonge lijf, van soepel trappen op en af rennen, van hele middagen wandelen in het bos en van moeiteloos een gevallen pen van de grond oprapen, en van alle dingen die vrouwen nu mochten die zij nooit mocht toen ze nog jong was.

vrijdag 28 juli 2017

Geruststellende vrachtwagen

Semi Truck
Bron: KOMUnews, Flickr
Vrijdag is mijn vaste vrije dag. Dat komt omdat ik een 32-urige werkweek heb. Je levert dan wel 20% van je loon in, maar je krijgt er een hele mooie vrije dag voor terug. Een lekker lang weekend.Meestal doe ik die vrijdag maar weinig spannende dingen. Ik reserveer hem altijd voor dingen als wassen, strijken en boodschappen doen. Die dingen die steeds weer terug komen en steeds weer moeten, maar die je eigenlijk liever niet op je vrije zondagmiddag doet.

Wat ik natuurlijk wel doe vrijdag, net als altijd, is het lopen van mijn rugrondjes. Vanochtend viel één van die rondjes samen met het rondje van de vuilniswagen door mijn straat. Terwijl ik langs de vrachtwagen loop, en stiekem uit een ooghoek even kijk naar het ding, denk ik bij mezelf: "hè wat een geruststellende aanwezigheid".

Meteen vraag ik mezelf af waarom ik dat eigenlijk denk. Allereerst natuurlijk de taal: waarom denk ik niet gewoon: "hee tof een vrachtwagen"? Ben ik zo bedorven door alle gedoe-taal om ons heen? Ik weet het niet. "Geruststellende aanwezigheid" klinkt niet echt megazweverig en ook niet echt megabullshittiaans, dus waar dat zomaar ineens weg kwam, geen flauw idee. Daar moet ik misschien maar eens een nachtje over slapen.

De tweede vraag, waarom ik zo'n grote auto een geruststellende aanwezigheid vind, is makkelijker te beantwoorden. Denk ik tenminste. Het is een auto die er stáát, die er gewoon is en ook blijft en waar je simpelweg niet zomaar omheen kunt (in je hoofd dan, op de weg kun je hopelijk wel omheen :) ). Als een klein personenwagentje tegen een vrachtwagen botst, ligt de personenauto in kreukels terwijl de vrachtwagenchauffeur er amper wat van voelt. Een kennis van me heeft dat jaren geleden ooit gehad, en de vrachtwagen waar ze tegenaan botste merkte er bijna niks van, zei hij.

En natuurlijk roept een vrachtwagen bij mij de illusie van vrijheid op: jij en je autoradio en de weg en verder niks. Een illusie natuurlijk, want in de werkelijkheid moet je op een bepaalde tijd ergens zijn, en zitten er files en je snijdende automobilisten in de weg. Maar een mooie illusie is het wel, aangewakkerd door films als Convoy en liedjes als Kilometervreter.

Toen ik net bij Vertis begon, had ik twee collega's die regelmatig tegen elkaar zeiden: "ach, we kunnen altijd nog vrachtwagenchauffeur worden". Te oordelen naar hun linkedinprofiel zijn ze dat niet geworden, maar ik ben duidelijk niet de enige die vrachtwagens gaaf vind!

Wanneer was het truckstar festival ook alweer?

dinsdag 18 juli 2017

Notitieblokkers en laptoppers

Sailor 1911 vulpen,. Bron: Colin Harris, Flickr.
Schrijven vind ik meestal wel leuk om te doen. Dan denk je misschien: "eh, ja dûh, anders had je geen blog!" En dat is natuurlijk ook zo, maar dat bedoel ik nu even niet. Ik bedoel fysiek schrijven, een pen in de hand hebben en setjes mooie georganiseerde lijntjes op papier tekenen die we met ons allen op de lagere school hebben leren herkennen als letters.

Dat schrijven, dus.

Vroeger deed je dat veel. Aantekeningen maken op school en later op de HTS, aantekeningen maken tijdens vergaderingen op het werk. Dan zaten we met ons allen rond een vergadertafel met een overheadprojector, aan de wand een diascherm waar het ding op projecteerde. Voor onze neus grote mokken koffie en aantekenblokken met Vertislogo. Een enkele gelukkige had zelfs een pen met Vertislogo, een hele mooie witte parkerpen.

Dat is nu wel anders.

Vanochtend had ik een vergadering, tegenwoordig meestal "meeting" geheten, eentje met zes deelnemers. Van de zes hadden er vier een laptop bij zich waar ze aantekeningen op maakten, twee maakten aantekeningen op papier. Van die twee was ik er eentje.

Toen kreeg ik toch wel even het gevoel bij een uitstervende diersoort te horen: die der notitieblokkers.

Natuurlijk, een laptop is in sommige opzichten praktischer: je kunt meteen je aantekeningen in een notulenachtig document stoppen en je actiepunten in je favoriete dingen-die-je-nog-moet-doen-lijstjes-bijhouder zetten. Ik snap het wel als je dat handiger vindt. Bovendien is tikken meestal sneller dan schrijven, althans voor mensen die heel de dag zitten te toetsenborden wel.

Toch maak ik nog altijd vaak graag aantekeningen op papier. Omdat ik schrijven nou eenmaal leuk vind, omdat ik misschien een verstokte schrijver ben. Maar ook omdat ik soms het vage idee heb, dat ik dingen beter onthou als ik ze opschrijf. Dingen die ik opschrijf, blijven vaak beter en langer hangen dan dingen die ik optik. Dat kan aan mij liggen natuurlijk, en/of aan de manier waarop ik van oudsher op school geleerd heb om dingen te leren en te onthouden.

Maar het kan ook zijn dat dat komt omdat je toch een fractie van een seconde na moet denken over wat je opschrijft: schrijven gaat nu eenmaal langzamer dus je moet samenvatten. Tikken gaat vaak snel, en dan kun je ook nog bochtjes afsnijden door de vergaderorganisator te vragen om dit of dat alvast even door te mailen.

En misschien is het wel gewoon een simpel superpersoonlijk dat-vind-ik-nou-eenmaal-handiger dingetje.

Hoe dan ook, ik ben voorlopig nog steeds een notitieblokker.

zondag 9 juli 2017

Aan de man

Een kennis van mij is sinds nog niet zo lang min of meer verliefd. Meer méér dan min, te oordelen naar de manier waarop ze praat. En zoals dat dan gaat, roept ze dan meteen: "ik zou zo graag willen dat jij ook eens een vriend krijgt, ik gun je dat geluk zó!" Erg lief, op zich, dat ze mij geluk gunt (maar ze is dan ook een ontzettend lief mens). En begrijpelijk denk ik, als je zelf zo hoteldebotel bent. 

Maar waarom schijnen mensen zo vaak te vinden dat je geluk af moet hangen van een relatie? Het idee is zelfs zo wijd verspreid, dat er een aparte uitdrukking voor is: "aan de man komen". (is er trouwens een "aan de vrouw komen" equivalent voor mannen?). 

Nu ben ik al best wel lang alleen, en dus misschien niet in de beste positie om dat te beoordelen.  Maar ik mag toch graag denken dat ik gelukkig ben, of tenminste tevreden. Lekker mijn uurlijkse rondjes lopen in de zon en genieten van de warmte, lekker mijn uurlijkse rondjes lopen onder een paraplu en genieten van het geruis van de regen in het groen en die heerlijke frisse het-heeft-net-geregend-geur.  Soms voel je je rot, maar dat is bij iedereen zo. Als je ruzie hebt met je partner voel je je ook rot, tenslotte. 

Maar toch. Aan de man komen.  Wat een stomme uitdrukking is dat ook eigenlijk, denk ik als iemand het zegt. We ginnegappen en giebelen er over, en maken het belachelijk. En dan soms, zomaar ineens, loop je aan tegen iemand die dat een goed idee vindt voor mij.

Soms ben ik heel recalcitrant, en denk ik: "ik blijf lekker alleen". 
En soms denk ik: "misschien hebben ze wel gelijk, je weet het niet."

Maar hoe dan ook, om dat te ontdekken moet ik natuurlijk wel eerst verliefd worden op iemand. Ik vermoed tenminste dat dat wel zou helpen :) 

Tot die tijd blijf ik lekker alleen leuke dingen doen. Zoals even naar de bioscoop, of lekker lopen in de zon. Of onder een plu, natuurlijk.

donderdag 6 juli 2017

Mooi weer

Zonneschijn en regen
Artiest: Christa Fokkelman


Het is weer de periode voor mooi weer en vakantie en veel zon en meer van zulke dingen. In de kleine nietserige gesprekjes in liften en bij bushaltes wordt er dan ook volop over gepraat, over het weer:

"Mooi weer vandaag, niet?"
"Ja man, zalig met die zon er bij!"

Of misschien:

"Lekker weertje vandaag!"
"Nou, dertig graden is mij toch iets te warm, het mag wel een graad of tien koeler."

Of misschien:

"Wat een klotenweer, zo somber en die regen!"
"Och, ik vind het wel lekker, buiten lopen onder een plu en dan luisteren naar het getik van de regen op de paraplu en zo. Het is ja toch warm zat zo in de zomer."

Afijn, we kletsen allemaal over het weer. En ergens lijkt er een soort stilzwijgende ongeschreven regel te zijn dat je weer met veel zon mooi vindt, of het nou tien graden of dertig graden boven nul is. En evenzogoed  verwachten mensen dus van je dat je regen maar niets vindt. Als je ergens op de fiets of zo heen moet, kan ik me daar iets bij voorstellen, dan is regen geen pretje. Maar voor de rest vind ik het in de zomer meestal niet zo erg. De druppels zijn warm, de temperatuur is warm. En het klinkt gezellig: ruisen van de regen in het groen, tikken van druppels op paraplu's en in plassen. Laarsjes aan en stiekem lekker door alle plassen banjeren omdat dat vroeger nooit mocht ("daar wordt je broek zo vies van" - en dat was natuurlijk ook zo).

Kennissen van me gaan daar nog veel verder in: die houden helemaal niet van de zomer maar zijn dol op de herfst en de winter. Vooral winters met veel sneeuw, en dan gaan ze lekker veel wandelen met de hond (ze hebben een Finse Lap, een ras dat ook van veel sneeuw houdt). "Team Winter!", roepen ze dan op facebook, wat natuurlijk weer allerlei weergerelateerde grapjes over en weer veroorzaakt.

Mooi weer is dus eigenlijk maar een onhandig iets. We hebben het er overal over, we breken er het ijs mee en we denken dat we allemaal wel ongeveer hetzelfde bedoelen. Maar in werkelijkheid bedoelen we allemaal weer nét wat anders met mooi weer en praten we stiekem allemaal over iets anders terwijl we denken dat we het over hetzelfde hebben met ons allen.

Gelukkig is het dit moment mooi weer. Iets te warm naar mijn zin, maar wel mooi weer. Tijd om de zonnebril op te zetten en te gaan wandelen. Lekker in de zon, die ik over een paar dagen vast wel weer minder lekker vind omdat ik dan weer naar regen verlang. Dan vind ik dat weer mooi weer.

dinsdag 20 juni 2017

Gestalked door de boordcomputer


In Star Trek weet de boordcomputer van de Enterprise altijd precies waar je bent op het schip. Commander Riker kan daarom op de brug aan de computer vragen wat de locatie is van de kapitein, en dan te horen krijgen dat die zich in holodek 3 bevindt. Je wordt gestalked door de computer zolang je aan boord bent.

Daar stond ik vroeger eigenlijk nooit zo bij stil.
Maar nu wel.

Als ik tegenwoordig Star Trek zit te kijken, vraag ik me wel eens af hoe dat nou beveiligd is, dat de computer alles van je weet. Je ziet daar in de serie nou nooit wat over. Het is in elk geval niet aan schip gebonden: als ze een verlaten ruimtestation vinden, kan Geordi LaForge gewoon bij alle logboeken komen, ondanks dat hij niet bij de bemanning van het ruimtestation hoort.

Misschien is het wel gebonden aan rang, gecombineerd met stemautorisatie of zo. Je hoort in de serie af en toe wel eens dat ze deurbeveiliging van een of ander appartement uitschakelen, daarvoor roepen ze een bepaalde autorisatie, die meestal bestaat uit hun naam gevolgd door één of andere code ( iets als "Authorisation Riker-Omega-Three" of zo). Dus er is wel iets van beveiliging, kennelijk gebaseerd op spraakherkenning plus een code die je uit je hoofd moet weten.

Als je dan een stem-nadoe-apparaatje hebt, moet je de echte persoon eerst verleiden tot het geven van zijn of haar echte code. Nu ik dit zit te tikken, bedenk ik me ineens dat dát ook ongeveer is wat er gebeurt in de aflevering "Ship ina Bottle": op het holodeck weet Professor Moriarty door een handig staaltje misleiding Captain Picard te verleiden tot het geven van zijn autorisatiecodes.

Hardop roepen van je autorisatie is dus alleen handig als je zeker weet dat er niemand anders meeluistert. Gelukkig weet je dat aan boord van een federatiesterrenschip meestal wel aardig zeker.

Misschien moest ik wat Deep Space Nine afleveringen gaan kijken, om eens te zien hoe ze daarmee omgaan aan boord van een ruimtestation waar Jan en alleman komt passagieren.
En je dus niet zomaar kan weten dat er alleen "veilige" oren meeluisteren.

woensdag 3 mei 2017

Te hard, maar waarom?

Laatst reed ik te hard. Een heel klein beetje maar, en ik wist het ook alleen maar omdat mijn tegenwoordige auto een digitale snelheidsmeter heeft, die me vertelde dat ik 72 reed waar ik 70 mocht. Toen ik voorbij het flitskastje reed, dacht ik even bij mezelf: “Oh shit, nou word ik geflitst!”. Maar vanwege die zoveel-procent-correctie die de politie altijd toepast, werd ik niet geflitst toen ik voorbij dat vermaledijde flitskastje op de ringweg reed. Een kleine zucht van verlichting was het resultaat, want ik geef mijn geld liever uit aan leukere dingen dan boetes.

Te hard rijden doen we allemaal wel eens, maar soms vraag ik me toch wel af waarom. Een paar dagen geleden reed ik op de snelweg van Groningen richting Assen, en omdat je daar 130 mag, reed ik daar 130. Altijd de maximumsnelheid rijden als dat weerstechnisch gezien verantwoord is, zo leerde mijn rijinstructeur mij ooit. De anderen op de weg rijden namelijk ook hard, dus je aanpassen is het veiligst.

Goed, ik reed dus 130. Best wel snel, of niet? Toch haalden veel auto’s mij in met een flinke vaart. Ze moeten minstens 150 gereden hebben en misschien wel harder. Dan zit ik achter het stuur te foeteren en vraag ik me af waarom ze dat doen (“ik rij ja al hartstikke hard!”, roept het stemmetje in mijn achterhoofd dan), ondanks dat ik ergens ook wel weet dat ik eigenlijk geen haar beter ben. Soms vraag ik er wel naar, en dan krijg je antwoorden als “eerder thuis zijn”, en “tijd besparen”. Een enkeling zegt iets met “leuk” of “kick” er in.

En als ik een poging doe om uit te rekenen hoeveel tijd je zou kunnen besparen, denk ik dat de mensen die tijd besparen wel veel meer waarde hechten aan tijd dan ik. Reken maar eens mee: als je 200 kilometer moet rijden (dus zeg maar Groningen naar Utrecht), en je doet dat met gemiddeld 120 kilometer per uur, dan ben je 200/120=1,66 uur onderweg als er geen files staan (hé, niet lachen daar achterin). Da’s ongeveer 1 uur en 40 minuten. Rijd je die 200 kilometer met gemiddeld 140 kilometer per uur, dan ben je 200/140=1,42 uur onderweg. Da’s ongeveer 1 uur en 25 minuten. Je bespaart dan dus maar een kwartiertje op meer dan anderhalf uur, is dat nou echt dramatisch veel? Zij vinden van wel, in elk geval.

Maar ja, aan de andere kant, ik rijd zelf ook wel eens te hard. Soms is dat gewoon leuk, en misschien zit er diep in mijn hart ook wel een klein coureurtje te wachten tot ‘ie naar buiten mag komen. Nu ik een auto heb met cruise-control, die ik in de bebouwde kom vast kan zetten op een brave 50, gaat het wel meteen een stuk beter, al heb ik dan wel het onaangename gevoel dat ik in een slak zit als ik net van de snelweg kom.

De volgende keer dat ik zit te foeteren op snelheidsduivels, kan ik daarom misschien beter eerst eens kijken naar de splinter in mijn eigen oog. En denken aan dat kleine coureurtje in mijn hart, dat eigenlijk geen haar beter is.

dinsdag 25 april 2017

Bullet journal

Zelf gehandletterde kaft van mijn eerste bullet journal
Recht is nog niet echt een sterk punt

Een poosje geleden kwam ik tijdens een ogenblikje gezellig pinteresten het begrip "bullet journal" tegen. Eerst had ik geen flauw idee wat dat was, maar na even googlen kwam ik een buzzfeed-artikel tegen die het allemaal wel redelijk duidelijk uitlegde. Het idee leek me meteen wel wat, al had ik eigenlijk geen flauw idee waarom eigenlijk.

"Iets met handig, misschien", dacht ik bij mezelf.

Omdat ik eigenlijk geen flauw idee had waarom het me wat leek, liet ik het idee eerst maar eens rustig bezinken. Eens kijken of het idee me één of twee maanden verder nog steeds een goed idee lijkt.

Intussen ging ik wel lustig verder met mijn nieuw gevonden hobby: handletteren. 't Is niet echt kalligraferen en 't is niet echt tekenen, maar het zit er een beetje tussenin. Tekenen vond en vind ik leuk, en kalligrafie ook, dus dit handletteren zit precies tussen twee dingen in die ik leuk vind om te doen, en leek me dan ook meteen wel wat.

En ik vind het ook leuk.
Erg leuk.

Graag zit ik te tekenen en te oefenen, en even graag zit ik op internet te kijken naar wat anderen doen. Terwijl ik dus op pinterest eigenlijk naar handletteringdingen zat te kijken, kwam ik het begrip bullet journal tegen. En nog een keer. En nog eens.

Misschien moest ik het ook maar eens proberen, dacht ik bij mezelf. Het leek me nog steeds wel wat, al heb ik nog steeds geen flauw idee waarom precies.

Dus ben ik gisteravond mijn eerste bullet journal begonnen. In een oud schetsboekje dat ik nog had liggen en waarvan ik de kaft zelf gehandletterd heb. Scheef gehandletterd helaas, maar ach. "Schaif stoat laif", zeggen ze in het Gronings.

En ik heb nog steeds geen flauw idee wat ik er van ga vinden, maar ik ben wel heel benieuwd!

donderdag 13 april 2017

Ouderwetsche kompjoeterspelletjes

Rechts de iCade, achterin Mario Kart en in het midden de counterstrikers

"We gaan een game-avond organiseren", riep de poster bij de koffie-automaat. Een Retro-game-night. Met drinken en pizza en allerlei videospelletjes. Oude videospelletjes natuurlijk, want anders is het niet retro. Er zouden twee gamecubes zijn en er kon gecounterstriked worden. Gewoon bij ons in de kantine, georganiseerd door collega’s. Voor onszelf, door onszelf.


Het leek me leuk, dus ik gaf me op.

De avond zou om half zes beginnen, maar dat was ik ‘s ochtends helemaal vergeten dus ik begon gewoon net zo vroeg als normaal. En was dus om half vier ‘s middags klaar, veels te vroeg! Voordat de gamenight begon, heb ik ter voorbereiding dus maar even een uurtje zitten gamen. Oké, het was maar minecraft :). Maar toch.


Eindelijk, half zes! Op naar de kantine!

De kantine was al behoorlijk vol, er hadden zich veel mensen opgegeven. Op het grote projectiescherm kon gemariokart worden omdat daar de eerste gamecube aan geknupt was, met een iets kleiner projectiescherm ernaast waar de tweede gamecube aan hing. De twee gamecubes, waren ook aan elkaar geknoopt zodat we met acht mensen tegen elkaar konden racen. Dat leek me wel wat, en omdat er nog een controller over was toen ik binnenkwam, deed ik meteen mee!
de iCade, hier met Mrs. Pacman

Om prompt een smadelijke nederlaag te lijden, want ik werd zevende van zeven deelnemers. Maar het was wel erg leuk, en ook een hele uitdaging om op de baan te blijven. Toen ik nog een teevee had, hing daar een Wii aan en daar heb ik ook veel op gemariokart, maar dat was toch wel makkelijker dan op deze GameCube. Later ging ik even kijken naar de anderen die aan het karten waren. Er werd veel geroepen om het poppetje op het scherm aan te sporen: “kom op!”, en “NEEEEEEE!” en “ja zeg, wat doe je nou!” Er werd gelachen om eigen en andermans fouten, en om winst en verlies. Er werd gevloekt als het poppetje uit de baan, op een banaan of op een koopa-schild vloog. Het was geweldig leuk!

Maar er was meer te doen dan karten alleen, dus na een paar pizzapunten weggewerkt te hebben ging ik eens in de rest van de kantine kijken. Op de tafels stonden hele rijen laptops, daar gingen ze dus counterstriken en zo. Even verderop stond op de bar een iCade en die moest ik natuurlijk even uitproberen! Ik kwam er al gauw achter dat ik die oude arcadegames al heel lang niet meer gespeeld heb: bij Donkey Kong Jr. kwam ik niet verder dan het eerste level, en ook Lady Bug ontaardde in een smakelijke nederlaag. Met Mr. Do ging het beter: daar kwam ik vol trots tot level 6 voordat ik weer een pizzapunt burgemeester ging maken.
Racen maar! Mario kart op de GameCubes.

Later werd vanaf de tafelvoetbaltafel geroepen dat ze nog één speler nodig hadden om twee tegen twee te kunnen spelen. Ik zwaaide terug en haastte me er heen. Harco viel aan en ik keepte. Eerst ging het niet zo goed: het stond al gauw 6-1 in ons nadeel. Maar toen kwamen we goed opgang en ineens was het gelijk. Van 6-6 werd het 6-7 en 6-8. Daarna scoorden wij weer twee maal en werd het 8-8. Toen 8-9 en 9-9 en ten slotte verloren we met 9-10.

Later werd ik moe, en ben ik met een kopje thee nog eens her en der wezen kijken, alvorens moe maar tevreden richting huis af te reizen.  Het was een avond vol smadelijke en smakelijke nederlagen voor mij. Maar ook een avond met een hoop lol!

En zeker voor herhaling vatbaar.

zondag 9 april 2017

Ongewenste tijd


(Standbeeld van Chronos in de begraafplaats Staglieno
in Genua - Wikipedia)
Tijd is welbeschouwd maar een raar iets, denk ik vaak. Aan de éne kant willen we er allemaal heel veel van hebben, aan de andere kant doen we ons stinkende best om er zo weinig mogelijk van te hebben. We verlangen met ons allen intens naar weekenden en vakanties en zulks wat meer. Wie is er niet blij met die éne extra paas- of pinkstermaandag waardoor je een dag langer weekend hebt en een dag minder werkweek?

Ongelimiteerde tijd hebben voor van alles en nog wat lijkt veel van ons een zalige luxe: ik weet nog dat een kennis van mij met de VUT zou gaan, en erg vooruit keek naar het moment dat hij niet meer hoefde te werken, want hij had het wel gehad met de plaagdierbestrijding waar hij deel van was. We hadden het er wel eens over, en ik dacht dat hij in het begin best wel in een gat zou vallen: de eerste paar week zullen net vakantie lijken, maar daarna dan? Niemand belt je meer, geen werk meer om naartoe te gaan, niemand die jou meer nodig heeft. Op den duur komen daar wel weer dingen voor terug als je er naar zoekt, maar eerst moet je door dat niks heen.

En inderdaad, na een paar maanden VUT zei hij: "Ingrid, je had gelijk. Ik viel inderdaad in een gat."

Dus tijd is maar een raar ding. Als je 't niet hebt, wil je er veel van, maar als je 't éénmaal wel hebt, wil je 't schijnbaar zo gauw mogelijk weer kwijtraken.

Want als je die tijd éénmaal hebt, wordt er wel van je verwacht dat je iets dóet. Je verwacht het ook van jezelf. Wij mensen móeten iets doen, schijnbaar, zelfs zover dat we onszelf vertellen dat ledigheid des duivels oorkussen is, terwijl we stiekem jaloers zijn op de kat die in de warme zomerzon ledig ligt te wezen. Zoals ik ooit in een stripalbum las: "Ooit waren we holbewoners en aten we bessen in de zon. Nu werken we 48 weken van het jaar keihard om vier weken bessenijsjes te kunnen eten in de zon".

Nee, wij voelen ons geroepen om iets te doen, en we roepen elkaar ook op om iets te doen. Let maar eens op bij jezelf hoe je reageert als iemand je vertelt dat hij of zij een paar weekjes vakantie heeft. Veel mensen vragen dan meteen iets als: "En? Al plannen?", of "En wat ga je doen in je vakantie?" of zoiets.


Vrij hebben of VUT hebben, we moeten wat doen van onszelf. Op vakantie gaan, toeren met de nieuw aangeschafte tweedehandse camper, klussen, gastouderen, noem het maar op. Je moet wat nuttigs met de tijd doen die je ineens in overvloed hebt. Op de één of andere manier verwacht niemand van je dat je lekker lui op de bank hangend gaat netflixen.


Zoiets zie je ook terug in taal: als je het druk hebt, moet je tijd maken, maar als je het rustig hebt, moet je ineens met die gemaakte tijd allerlei gewelddadige dingen doen: tijd moet ineens gedood worden, en uurtjes moeten ineens stukgeslagen worden.

Wat nog eens extra vreemd wordt, als je beseft dat tijd in onze westerse cultuur meestal voorgesteld wordt als een "Vadertje tijd", een Chronos. Zie jij jezelf al de zandloper van zo'n oud mannetje stukgooien? Of zo'n oud mannetje doodmaken, omdat je tijd moet doden? Ik niet.

Nee, tijd is maar een raar iets.
Of je het nou hebt of niet.

maandag 3 april 2017

Zwijmelen


Peter Facinelli als Carlisle Cullen
Twilight, New Moon


Bekentenis: ik heb wat ze in het engels zo treffend een "guilty pleasure" noemen. Een schuldig pleziertje, dus. Eentje die veel mensen hebben, maar die ik van mezelf eigenlijk niet mag hebben en waar ik me zelfs een beetje voor schaam. Daarom is het voor mijn gevoel een guilty pleasure.

Ik mag af en toe graag zwijmelen. En dat mag ik eigenlijk helemaal niet van mezelf. Het liefste zwijmel ik over Twilight. En dan speciaal over die dokter, Carlisle Cullen. Hij kijkt altijd zo lief, en zo lief als hij met zijn vrouw Esmé omgaat… In werkelijkheid is dat allemaal natuurlijk maar een creatie van de schrijfster en de acteurs en regisseurs en cameramensen en zulks wat meer, maar toch. Ik vind het fijn om daar af en toe even bij weg te dromen.

Een hoop mensen mogen af en toe graag even zwijmelen, dat bewijst het aantal kazige boeketreeksboekjes in de schappen van de supermarkt wel. Dus eigenlijk is het heel gewoon, en normaal en zo. Maar toch mag ik het niet van mezelf. Ik maak mezelf graag wijs dat ik verstandig ben en rationeel en zulks wat meer, en even lekker wegzwijmelen past daar niet in. Toch doe ik het af en toe, dus soms zit mijn verstand best wel op het reservebankje.

Ik doe het af en toe: zwijmelen. Ik schaam me er wel voor, maar ik doe het toch. Zo sterk soms, dat ik soms zelfs mijn eigen verhalen er over schrijf, en die publiceer op een fanfictie-website (ja ja, dat mijn vrouwelijke hoofdpersonen IT-ers zijn is echt geen toeval hoor).

Oké, waarom je af en toe graag even lekker mag wegkruipen in je eigen fantasie is gemakkelijk genoeg uitgelegd natuurlijk. Helemaal in de tijd van Trump, Wilders, Le Pen en Pegida, die toch wel serieuze en belangrijke problemen op zo'n manier proberen op te lossen dat ze er alleen maar erger op schijnen te worden. Dat gedeelte lijkt niet zo moeilijk uit te leggen.

Maar waarom die vampiers uit Twilight? En waarom dan specifiek die dokter? Ik zou best wel willen weten hoe het voelt om Esmé te zijn, maar waarom wil ik dat eigenlijk?

Als ik mijn verstand even op het reservebankje zet en mijn fantasie laat ratelen, komt er wel het één en ander aan antwoorden op die vraag: hij is zo lief, en hij is zo dol op zijn vrouw in de films! Kijk ze maar eens, overal waar je Carlisle en Esmé ziet, of het nou op de voorgrond of in de achtergrond is, ze zijn echt ontzettend gek op elkaar, op het kleffe af. Superverliefd. En als je in de boeken leest dat ze bijna honderd jaar getrouwd zijn…zo lang met elkaar getrouwd en dan nog steeds zo superverliefd op elkaar, is dat niet supersprookjesachtig romantisch?

Maar lang getrouwde stellen die nog steeds superverliefd zijn, bestaan in de echte wereld ook. Binnen mijn eigen familie zelfs. Toegegeven, ook daar vind ik het erg mooi en romantisch om te zien en kan ik er echt heel erg van genieten om simpelweg in hun gezelschap te zijn en te zien hoe ze met elkaar omgaan, maar dan zit ik er niet bij te zwijmelen. Dus waarom bij Twilight dan wel? Omdat dat fictie is? Omdat die dokter gewoon ook heel erg knap is?

Allememachies wat zou ik me dáár voor schamen als knapheid uitmaakt. Dat mag voor mij helemaal niet uitmaken van mezelf. Maar wat als het dat toch doet?

Terwijl mijn verstand op het reservebankje zit, kan het daar mooi eens op kauwen terwijl ik zwijmel. Of anders een goede smoes verzinnen, voor het geval knapheid inderdaad uitmaakt, want dat wil ik eigenlijk helemaal niet weten over mezelf.

donderdag 30 maart 2017

Botserig toeval


Soms hè! Soms!
Soms zie je klein maar zulk stom toeval dat je alleen nog kunt denken "hè??".

Zoals vandeweek.

Het was lunchtijd en ik had mezelf in de kantine neergepoot aan een tafeltje bij het raam met een baguette kaas/gezond en een bospaddenstoelensoep. En een smoothie na. Even lekker rustig eten en even lekker rustig naar buiten kijken. Niet dat er zo veel spannende dingen te zien zijn bij ons op de parkeerplaats, maar even relaxt naar een wormenzoekende merel of zo kijken in de lunchpauze is doorgaans best leuk.

Een eindje verderop ging een auto weg.
Hij stond op een ietwat onhandige plek, de aanwezigheid van een lantaarnpaal aan de ene kant en een vlaggenstok aan er tegenoverliggende kant (het is vakparkeren bij ons) maakte het uitdraaien een uitdaging. De bestuurder had kennelijk haast want hij probeerde met een voor mijn gevoel iets te enthousiaste snelheid zijn metalen gevaarte uit de parkeerplaats te wurmen.

En hij zag de vlaggenstok daarbij over het hoofd.

Vanachter mijn plekje achter het raam in de kantine een eindje verderop zag ik het gebeuren. En zoals je dat dan instinctief doet, riep ik "ho nou, ho nou, remmen!" tegen het glas. Totaal zinloos natuurlijk want de bestuurder hoort je toch niet door het glas van het gebouw en het glas van de autoruit heen. Gelukkig was de kantine nog leeg :) en kreeg ik geen rare blikken toegeworpen.

BOTS.

De vlaggenstok trilde maar bleef keurig staan en in de achterbumper van de auto zat nu een ienieminie deuk. Je moest heel goed kijken om hem te zien, maar hij zat er wel.

Oeps.

Nou ja, die dingen gebeuren soms, nietwaar?
Ik keerde terug naar mijn soep om even later een andere auto te zien vertrekken. Deze stond naast de vlaggenstok en had last van de er tegenover gelegen lantaarnpaal. Ook hij vertrok met een fikse kijk-mij-eens-stoer-zijn snelheid. En voordat ik helemaal beduusd "HO NOU" kon roepen tegen het glas:

BOTS.
En toen stond de lantaarnpaal nog schever dan eerst en zat er een deukje in zijn achterbumper.

Oeps.

Een keer oeps is tot daaraan toe. Maar twee keer oeps zien gebeuren binnen een paar minuten is toch wel een relatief zeldzaam toeval. Een toeval dat je bijblijft, dat wel.

zondag 19 maart 2017

Een wintersportverhaal

Laatst was er weer eens een schrijfcafé, en uit alle 5-minuten-hier-en-3-regels-daar-opdrachten rolde aan het eind dit verhaal


De weide van wit van de sneeuw. Stiekem vroeg hij zich af of er boven op de bergtop een Heidi woonde, met haar grootvader. Nu hij voor het eerst in winters Zwitserland was, vond hij het nogal wat voor zo'n oude baas om bovenop een alp te wonen, maar als je er al je hele leven woonde wist je natuurlijk niet beter. Terugdenkend aan de vele middagen dat hij het verhaal had zitten voorlezen aan zijn zieke zus, veronderstelde hij wel dat het een schamel leven geweest moest zijn. In ieder geval zouden Heidi en haar grootvader beter kunnen skieën dan hij. De eerste paar lessen waren geen succes geweest en hij had het maar opgegeven. Volgend jaar ging hij wel naar de Rivièra of zo.


Hij vroeg zich af waarom hij altijd opgaf. Opgeven liep als een rode draad door zijn doelloze leven. Het enige waar hij keihard voor gevochten had, was het leven van zijn zus, zijn lieve Marie. Trouw had hij aan haar bed gezeten, met zijn negen jaren wist hij heel goed hoeveel hij om haar gaf en hoeveel juist de kleine dingen voor haar betekenden. Een verse kop thee, een koud kompres voor haar koortsige voorhoofd, haar voorlezen of simpelweg zijn huiswerk maken. De namen van de landen samen opzoeken op de wereldbol die vader hen cadeau gedaan had, en fantaseren hoe het daar zou zijn, welke feesten ze daar zouden vieren, welke taal ze zouden spreken en wat ze leuk en niet leuk zouden vinden. Ooit zouden ze er samen naartoe.


Niks te doen. Niksniksniksniks. Aan de koffie na het ontbijt terwijl zijn reisgenoten op de piste stonden. Of anders er naartoe onderweg waren met die vreselijke stoeltjeslift. Hij verveelde zich en speelde gedachtenloos met het koekje dat bij zijn koffie zat. Misschien moest hij over zijn zieke zus gaan schrijven. Gewoon voor zichzelf, en over dat alles wat hij gedaan had voor haar toch niet had kunnen voorkomen dat ze dood ging. Doorzetten was zinloos, had hij toen geleerd, maar vaak dacht hij dat dat misschien wel niet klopte. Als hij alles uit zijn hoofd kon krijgen, kwam hij daar misschien wel vanaf. En bovendien had hij nu toch niets beters te doen.


Nadat zijn koffie op was, toog hij de kou in naar het enige winkeltje in dit kleine alpendorp, om potloden en een schrift te kopen. De dagen er op kon men hem naarstig bezig zien, het potlood als een levend wezen over het papier dansend, terwijl hij met zijn gedachten in die slaapkamer was, duitse woordjes repeterend terwijl zijn zuster sliep, de gordijnen gesloten tegen de schelle middagzon. Wat zou hij niet geven voor nog één laatste gesprek met haar!


De rust werd ruw verstoord toen zijn reisgenoten terug kwamen van de piste. Sjaals en wanten vlogen her- en derwaarts toen ze neerploften en om glühwein vroegen. Flink veel, want ze wilden graag dronken worden. Opeens kwam hem dat zinloos voor, en hij verkoos het gezelschap van zijn zuster, ofschoon zij nu nog enkel bestond in de woorden die hij aan het goedkope schriftje had toevertrouwd. Hij mompelde een excuus en vertrok naar zijn kamer.


Nee, wintersport was niks voor hem. Oh zeker, het was een mooi land, net een levende kerstkaart, maar skieën was niks voor hem, en après-ski ook niet echt. Het gaf hem een gevoel van weglopen voor zichzelf. De anderen zouden dat niet snappen, die dachten simpelweg aan lol maken. Maar hun definitie van lol kwam toch niet echt overeen met het zijne. Nee, volgend jaar bleef hij wel mooi thuis.


Het begon weer te sneeuwen en een poosje zat hij te staren naar het neerdwarrelende wit. In het echt leek sneeuw meer op watten dan op de mooie zeskantige kunstwerken die je onder de microscoop zag. Gelukkig gingen ze morgen terug naar huis, en vol verwachting keek hij uit naar zijn straat, zijn voordeur, zijn woonkamer, zijn oude koffiemok en zijn bed. Hij hoefde alleen vandaag nog maar door te komen en dan was het achter de rug. En hij was er ook wel klaar mee, eigenlijk. Wel zou hij het schriftje meenemen naar huis, en hij beloofde zichzelf om elke avond voor het slapen gaan aan zijn zuster te schrijven. Wie weet was ze nu wel een engel en zou ze in zijn dromen terugschrijven.

dinsdag 7 maart 2017

Moi!


Gronings spreken is niet één van mijn sterkste punten, en schrijven nog veel minder. Maar ik versta het goed genoeg om alles van Radio Noord te kunnen volgen, ook de streektaalprogramma's. En sommige streektaalwoorden zijn voor mij zo gewoon dat ik ze dagelijks gebruik.

Moi, bijvoorbeeld.

Moi is een groet. Je spreekt het net zo uit als hoi, maar dan met een m. Al zeggen sommige mensen liever "mojjjjjjj" of zelfs "mojjjjjjeeehhhhh". Het is een lekker simpel woord, en ook lekker algemeen. We zeggen het 's ochtends, 's middags, 's avonds en 's nachts als we iemand begroeten, en we zeggen het ook als we afscheid nemen. Het is dus eigenlijk "goedemorgen", "goedemiddag", "goedenavond", "goedenacht", "hoi", "doei" en "tot ziens" bij elkaar, verpakt in drie letters.

En zoals al die andere groeten, kun je het als groet gebruiken, maar ook bijvoorbeeld om te zeggen dat je iets helemaal niet van plan bent. Op die plek waar je in het Nederlands dus een sarcastische "ja dikke doei!" of zo zou gebruiken, kun je hier in het lage noorden ook iets zeggen als "ja mojjjeeehhhhhh". Of eigenlijk "joa mojjjjeeehhhhh", want ja wordt joa in het Gronings.

Als wij Groningers dan in niet-moi-zeggende streken van Nederland komen, passen wij ons natuurlijk aan (nou ja, de meesten van ons dan. Ook wij hebben horken helaas). Meestal stappen we dan over van moi naar hoi, want dat is makkelijk omdat ze maar één letter verschillen.

Maar omdat moi ook als afscheid, als "doei" gebruikt kan worden, krijgen we natuurlijk soms wel rare gezichten omdat we door al dat ge-moi dat we gewend zijn, in plaats van doei soms hoi gaan zeggen bij het afscheid. Omgekeerd kun je daaraan ook toch wel vaak een verwesterst Groninger herkennen. En als iemand hoi tegen mij zegt bij het afscheid, zeg ik stiekem soms moi terug :) en kijk ik hoe ze kijken.

Nou, moi hè!

donderdag 12 januari 2017

Jaknikker


Wikimedia Commons - user Oudehampsink - Eigen werk, CC BY-SA 3.0     
 In zuidoost Drenthe zit olie in de grond, zo rond Schoonebeek. Die werd en wordt gewonnen met jaknikkers. Van die grote pompen die heel de dag ja-knikkend van dat zwarte spul uit de grond op staan te pompen. Bij ons geen boortorens zoals in films over Texas en in de Lucky Luke-stripalbums (al zie je in die films en documentaires soms ook jaknikkers).

Het eerst hoorde ik het woord jaknikker op een schoolreisje ergens aan het einde van wat toen nog de lagere school heette: ik weet niet meer waar we heen gegaan waren, maar mijn herinnering tovert een beeld van een kleine tentoonstellingsruimte met uitleg over de oliewinning in Drenthe. Compleet met een kleine echt werkende jaknikker van technisch lego of mecano of zoiets.

 "Kijk", zei de leraar die pal naast me kwam staan, "dat heet een jaknikker, omdat hij heel de dag ja knikt." Wat ik terug zei weet ik niet meer, maar ik weet nog wel dat ik hem niet geloofde. Ik dacht dat ik voor de gek gehouden werd, zoals ik zo vaak voor de gek gehouden en gezet werd op die leeftijd. Daar wordt een mens wantrouwig van, en dus geloofde ik voor geen meter dat een jaknikker een jaknikker heet.

Maar toch had de leraar toen gelijk, en heet zo'n ding inderdaad echt jaknikker!

In het engels blijkt - volgens wikipedia - het ding een heel rijtje ook leuke namen te hebben: pompkrik, oliepaard, oliekrik, ezelpomper, knikkende ezel, hobbelpaard, sprinkhaanpomp, Grote Texaan en meer.

Ik vraag me dan wel weer af waar de namen sprinkhaanpomp ("grasshopper pump") en hobbelpaard ("rocking horse")  vandaan komen. Grote Texaan ( "Big Texan") kan ik me nog wel wat bij voorstellen, want Texas is zo bekend om zijn olie dat je er zelfs in de Lucky Luke-albums tegenaan loopt. 

Maar als ik een jaknikker zie, denk ik niet het eerst aan sprinkhanen en hobbelpaarden.  Anderen toch wel, kennelijk.