zondag 25 november 2012

Strandelijke nachtmerrie


Aan het strand was het. Het was erg mooi weer, hoogzomer, met een intens blauwe zee en lucht en het zachtste, geelste strandzand dat je je voorstellen kunt. Iedereen genoot van strand en zee, mensen kletsten en lachten. Kinderen speelden volop. Op een rustig plekje strand zat ik naast de picknickmand en keek naar heel het gebeuren. Zo vrolijk!

Ineens was er iets veranderd. Mensen kletsten en lachten niet, en kinderen speelden niet. Iedereen groepte samen in de verte, er werd geroepen om 1-1-2. Ik rende er naartoe, want wie weet kon ik als EHBO’er wat doen. Er lag een ouderwetse fiat 500 in het water, hij had een hele vieze snottebelgele kleur en hij stak ongeveer half boven water uit. Er dreven twee dode mensen in. Verbaasd vroeg ik me af hoe dat zo gekomen was zonder dat iemand dat merkte. Op het water om de auto dreven mooie regenbogen, waar kinderen opgetogen mee speelden. Ik realiseerde me dat dat betekende dat de auto brandstof lekte. Ik zei dat tegen de mensen die rookten. 
Ze lachten me uit, wuifden mijn zorgen weg. Ik moest niet zo domme muppet zijn, het zou allemaal wel meevallen. En ze stonden in het water immers. Water brandde niet, dat wist iedereen. Ik probeerde het nog eens uit te leggen, werd uitgelachen, uitgescholden en weggejaagd. Langzaam, met hangende schouders, slofte ik terug naar mijn picknickmand in de verte. 

Achter mijn rug hoorde ik ineens gegil, gegil waaruit angst en pijn sprak. Ik keek om en zag een hoge vlammenzuil waar eerst de grote groep mensen was geweest. Mijn vingers vonden mijn telefoon en wisten 112 te bellen.

Ineens werd ik wakker. Ik keek rond en zag dat ik in mijn eigen bed lag, in de stoffelijke omhelzing van een volledig losgewoeld hoeslaken. Langzaam begon het tot me door te dringen dat ik een nachtmerrie gehad had. Door het kiertje in de gordijnen zag ik de schemering. “Het was maar een droom”, zei ik tegen mezelf. 

Ciao,
Ingrid.

zaterdag 17 november 2012

Sinterklaas intocht

Voor veel kinderen is vandaag een grote dag. Want vandaag komt Sinterklaas aan in het land. Bij ons in de Stad is de intocht vanmiddag gepland. Eigenlijk weet ik helemaal niet hoe laat, maar meestal zo tussen twee en drie is de optocht. En die wil ik graag zien. Even mezelf weer een klein meisje voelen, en Sinterklaas en alle Pieten en alles zien.

Als ik in de Stad kom, kun je aan de mensen al precies zien waar de route van de intocht langs loopt. Als ik eindelijk maar toch een wat rustiger stukje weg tegenkom, blijf ik daar staan. Het duurt nu niet lang meer voor de stoet langskomt, want de auto's en bussen worden al omgeleid door de verkeersregelaars. Mensen gaan steeds verder naar voren staan, totdat ze ze ongeveer midden op de weg staan. Twee motoragenten rijden langs. Tsjing-boem! Klinkt het in de verte.

Hoopvol en reikhalzend sta ik op tenen over de mensen heen te kijken. Er komt inderdaad een drumband aan, het is Avanti, aan de uniformen te zien. Ze spelen vrolijke liedjes terwijl ze over de hele breedte van de weg stug rechtdoor marcheren. De mensen die in hun weg staan, stuiven gauw aan de kant. Een paar kinderen zingen luidkeels "zie ginds komt de stoomboot". Zachtjes zing ik met ze mee, terwijl ik me voorneem om op internet even naar de bijbehorende akkoorden te zoeken, zodat ik hem op mijn gitaar kan meespelen.
Eerst komen er een heleboel Pieten en verder ondersteunend personeel voorbij. Snoep-uitdeel-Pieten, schoorsteenveeg-Pieten, brandweerauto-Pieten, eenwielfietsrij-Pieten. Een heleboel arresleeƫn komen langs, zwaar beladen met pakjes. De belletjes die de paarden dragen klinken vrolijk. Even verderop beginnen kinderen uitbundig te juichen, en een rode mijter steekt boven alles uit.

"Daar is hij, daar is hij, daar is hij!!!", roept het kleine kinderstemmetje in mijn hoofd. Sinterklaas rijdt langs op zijn witte paard, en we zwaaien en roepen en juichen allemaal. Hij kijkt vrolijk en vriendelijk en wuift naar alle kinderen langs de route. Nog lang kijk ik hem na, zie de rode mijter langzaam verder trekken over de zee van mensen heen.

Misschien zet ik stiekem wel mijn schoen vanavond.
Je weet immers maar nooit.

Ciao,
Ingrid.

zaterdag 10 november 2012

Vrolijk kletsen

Zoals zo vaak ga ik even fluks met de bus naar de stad. Ondanks dat het nog maar het twaalf uur is, is het toch al wel druk. In de bus is een van de weinig plekjes nog vrij aan de rechterkant van het gangpad. Er zit alleen een jongedame van een jaar of zeven. Ze kletst vrolijk tegen een meneer die aan de linkerkant van het gangpad bij een wandelwagentje zit. Ze zegt Papa tegen hem.
Ik vraag haar of ik er bij mag komen zitten. Schuchter kijkt ze een keertje naar me en knikt dan. Gauw gaat ze naar buiten kijken als ik plaatsneem. Haar aanval van verlegenheid duurt niet lang, want even later begint ze vrolijk tegen me te kletsen. "De weg gaat heel snel", zegt ze. Als we bij een bushalte staan om mensen in te laten stappen, zegt ze: "kijk, nu staat de weg stil". Ik glimlach, knik en zeg: "ja en als de bus strakjes wegrijdt, gaat de weg weer heel snel.".
Even later op de busbaan stopt de bus weer bij een halte. "Waarom stoppen we?", vraagt het meisje naast me."omdat er iemand met de bus mee wil", antwoord ik terwijl de bus wegrijdt. "En zometeen moeten we stoppen omdat er iemand uit moet. Het rode lampje brandt". Ik wijs naar de rood brandende stoplamp voorin de bus. Terwijl het kind haar aandacht verdeelt tussen buiten en binnen de bus, en onderwijl vrolijk doorkletst over alles wat ze ziet, verbaas ik mij.
Dat ze dat zomaar doet, en durft. Zo praten tegen een wildvreemde. En dat haar vader dat zomaar goed vindt. Eigenlijk vind ik dat wel leuk. Vrolijk klets ik terug tegen de jongedame, zoals zij tegen mij kletst. Heel mijn leven heb ik gedacht dat ik totaal niet met kinderen kon omgaan. Misschien had ik wel helemaal ongelijk, al die tijd.

Ciao
Ingrid.

zaterdag 3 november 2012

Sint Maarten, Sint Maarten, de koeien hebben staarten

Zaterdagochtend. Op tijd ben ik al in "Staaaad" want vandaag kan ik mijn nieuwe bril ophalen. Als ik van de brillenmeneer naar het goudkantoor loop, omdat ik koffie wil, kom ik op het Waagplein twee meneren tegen die gekleed zijn in jacquet, met een echte "hoge zije" op het hoofd. Ze hebben vlaggenstokken bij zich, en een bundeltje groen-witte stof onder de arm. Ze zetten hun fiets neer op het Waagplein en staan, aan de gebaren te oordelen, te discussiƫren over de indeling van het plein.

Ik besluit daarom om aan de Waagplein-kant aan het raam te gaan zitten in het goudkantoor. Want ik ben nu toch wel nieuwsgierig naar wat er gaat gebeuren straks! Een ogenblikje later zie ik twee paarden de hoek om komen. Ze trekken een ouderwetse boerenwagen, geel met rood, en een meneer op de bok in boerenkiel met klompen. De wagen is geladen met suikerbieten. Ineens valt het kwartje in mijn hoofd: ze gaan natuurlijk vanmiddag suikerbietlampionnen maken.
Als mijn koffie op is, vraagt de meneer van het goudkantoor of ik nog een kopje wil. Ik zeg ja, want dan kan ik blijven zitten kijken. Inmiddels staat er een haag van ouders om de wagen heen, en de kinderen klauteren er op en spelen met elkaar en bekijken verbaasd de suikerbieten. De meneren van de paarden leggen zorgzaam dekens over de ruggen van beide dieren. Beide paarden krijgen een liefdevol klopje op de nek. Een moeder komt naderbij, ze heeft een kind op de arm. Het kleine kinderhandje aait de paarden voorzichtig over de neus. Het is zo lief om te zien, ik word er helemaal vrolijk van. Even later aaien meer mensen de paarden over de neus. Nu durven ze dat ineens, kennelijk.

Aan de wagen worden posters opgehangen met de tekst "Het zal jou biet zijn" en "Sint Martinus". En er zijn nu vlaggen van de koninklijke vereeniging van volksvermaken. Een meneer in boerenkiel staat zo te zien aan een mevrouw uit te leggen hoe de lampionnen er uit komen te zien. Hij houdt een biet omhoog en tekent er met zijn vinger ogen en een mond op.
Het is dus inderdaad tijd voor het traditionele suikerbietlampionnenmaken.

Ciao,
Ingrid