zondag 10 februari 2013

121876 op zilveren vleugels


Een vervolgverhaal over een maatschappij waar de mensen geen namen maar nummers hebben. 
deel 1 deel 2 deel 3 - deel 4 deel 5 - deel 6 - deel 7 



deel 8: op zilveren vleugels

121876 zat op het trapje van de veranda met brood in zijn schoot en kwetterende vogels om zich heen. Vandaag was het zover, maar voordat hij zich in zijn zakenman-vermomming hees, wou hij eerst nog even rustig de vogeltjes voeren. Om hem heen vochten mussen en merels vrolijk kwetterend om het brood dat hij rond strooide. Zelfs een vogel was niet helemaal vrij, bedacht hij, het moest immers zorgen dat het te eten kreeg en zo. 

“Ben je al omgekleed?”, klonk een stem van binnen. 121876 schrok op. “Nee, nog niet, ik zit bij de vogels”, riep hij terug. Iemand grinnikte. “Natuurlijk zit ‘ie weer bij de vogels! Hij is nog erger dan Dirk de Vogelaar.” 121876 stond op, voerde de laatste restjes aan de vogels en liep vervolgens het trapje op naar binnen en liep door naar zijn slaapkamer. Het pak dat hij zou dragen, hing al klaar en hij trok het aan. Eigenlijk zat het best goed, bedacht hij. Maatwerk had toch zo zijn voordelen. Hij bekeek zichzelf nog één laatste keer in de spiegel. Hij was er klaar voor. Hij moest wel.

“En? Zit het goed zo?”, vroeg hij in de huiskamer aan de vrouw die hem naar het vliegveld zou brengen. Ze trok zijn stropdas recht en gaf hem een kus. “Denk eraan dat de mensen op het vliegveld denken dat we getrouwd zijn!”, grijnsde ze. “Vergeet niet dat je mee moet spelen en dat alles van vandaag afhangt.” Ze pakte haar handtasje, trok haar veel te korte rokje recht en gleed soepel achter het stuur van een wachtende luxe uitziende mercedes. Hij volgde haar en plofte neer op de passagiersstoel. De auto zoefde weg terwijl hij checkte of zijn valse paspoort samen met het vliegtuigticket in zijn binnenzak zat. Hij vroeg zich nog steeds af waar dat vandaan kwam, maar ze zouden hem dat nooit vertellen, wist hij inmiddels. “Alleen willen weten wat je echt moet weten”, was het devies. Wat je niet wist, kon je ook niet per ongeluk verraden aan een gedachtenstraler.

Inchecken was zo gepiept, ontdekte hij op het vliegveld. Beveiliging zou langer duren; er stond een hele lange rij voor de enige bodyscanner die in bedrijf was. Hij ging in de lange rij voor de scan staan en hield zijn gedachten zorgvuldig bij de producten die hij zogenaamd zou gaan verkopen en die hij de afgelopen week allemaal uit het hoofd geleerd had. De beveiliging zou gedachtenstralers hebben en de bodyscanner ook, dus moest hij zijn gedachten onder controle hebben. Naast hem babbelde zijn “vrouw” over ditjes en datjes. Langzaam kwam de scanner dichterbij en toen was hij ineens aan de beurt.
“Nou, ik mag niet verder mee”, pruilde zijn vrouw. Ze sloeg haar armen om hem heen en ze namen afscheid met een innige kus. “Tot volgende week, ik zal je missen hoor!”, zei ze nog voordat ze zich omdraaide en weg wankelde op haar onmogelijk hoge hakken. Hij liep door de scan en hoorde de langgerekte piep van een gedachtenstraler. “Alles goed, doorlopen!”, zei de barse stem van de bewaker afgeleid terwijl hij de wiebelende hoge hakken en het ultra-korte rokje reikhalzend nakeek. 
Gauw liep 121876 door, weg van die scan. Daar was hij doorheen, de eerste hindernis was genomen. Hij kocht een kopje koffie bij een koffiebar en sjokte toen naar de gate vanwaar zijn vliegtuig zou vertrekken, in gedachten bezig met het samenstellen van zijn zakenmannen-verkooppraatje. Om zich heen kijkend zag hij dat het vliegveld vergeven was van de monitorders en de gedachtenstralers, hij mocht nu beslist niet uit zijn rol vallen! 

Uiteindelijk ging de gate open en werden de passagiers geroepen. Hij mocht eerst met zijn eerste-klas-ticket. “Ik ben een succesvol zakenman, natuurlijk mag ik eerst”, zei hij in gedachten tegen zichzelf. Hij hoorde de bekende langgerekte piep en wachtte rustig  af tot de monitorder zijn gedachtenstraler gecontroleerd had. “Goede vlucht meneer!”, wenste de steward hem toe toen hij door de monitorder doorgewuifd werd. Met knikkende knieën liep hij het vliegtuig in en nam plaats. Hij wist dat gedachtenstralers in het vliegtuig verboden waren, maar durfde zijn gedachten nog niet ongecontroleerd te laten zwerven. Even later ging de deur van het vliegtuig dicht en kwam het toestel met een schok in beweging. Ogenschijnlijk verveeld maar in werkelijkheid ingespannen en aandachtig luisterde hij naar de stewardess die uitlegde wat ze in noodgevallen moesten doen terwijl het vliegtuig naar de startbaan taxiede. Hij werd steeds nerveuzer en moest steeds meer zijn best doen om blasé te lijken. De zakenman die hij speelde had vast al heel vaak gevlogen, die zou beslist niet nerveus zijn. 
De stewardess ging zitten en deed haar veiligheidsriem vast. Even later schrok hij op toen  de motoren luid begonnen te brullen, het vliegtuig kwam met een schok in beweging en ging sneller en sneller, en ineens zag hij uit het raampje dat de grond wegviel. Ze waren in de lucht! Hij voelde hoe zijn maag samen met zijn darmen vrolijk een rondje door zijn buik walste en sloot zijn ogen om te doen alsof hij sliep. Hij hoefde het spel nog maar even vol te houden. Hij was er bijna.

Al een hele poos vlogen ze boven water. Hij had gedaan alsof hij sliep en zelfs een poosje echt geslapen, zodat de stewards hem met rust zouden laten. Toen hij wakker was geworden, had hij door zijn wimpers naar buiten zitten kijken. Nu kwam in de verte een kuststrook dichterbij, zo uit de lucht was goed te zien dat het een eiland was. Het vliegtuig was al een poosje geleden begonnen te dalen, het eiland was hun eindbestemming. “Aloha”, stond er op een groot gebouw, met “Honolulu International Airport” er onder. Steeds lager gingen ze, en ineens landden ze en direct daarna voelde hij hoe het vliegtuig ineens sterk afremde. Het leek wel alsof de piloot aan de noodrem getrokken had. Al kon dat natuurlijk niet, want een vliegtuig had geen noodrem. Toen het toestel uiteindelijk stilstond en de passagiers er uit mochten, wist hij niet hoe snel hij zijn koffertje moest pakken. Snel door de bagage-reclaim en de douane, en daar stond hij dan buiten! Ietwat verlaten en hulpzoekerig keek hij om zich heen, hij had geen flauw idee waar hij nu heen moest. Voordat hij rare dingen kon doen, riep een stem vrolijk “Aloha”, en kreeg hij een bloemenkrans om zijn nek gehangen. Een veel te blond bloemenmeisje sloeg haar armen om zijn nek en begroette hem onfatsoenlijk uitbundig, terwijl ze in zijn oor fluisterde: “U bent nummer 121876, genaamd Ruben van Oostergast, en ik ben gestuurd om u op te vangen.”

Later die dag zat hij op het trapje van de veranda van zijn huisje te kijken naar de ondergaande zon. Zijn eigen, nieuwe huisje. Hij had een huisje, en dan nog wel een strandhuisje! Hij kon het nog maar amper beseffen: het was gelukt! Hier zat hij dan, ver weg van monitorders en gedachtenstralers, uit te kijken over het strand voor zijn eigen kleine huisje, nadenkend over wat er allemaal gebeurd was en plannen makend voor de bar en de vogelopvang die hij zou beginnen. En dat dacht hij allemaal zomaar buiten, op het trapje van de veranda. Geen loodgordijnen die dicht moesten, geen schielijk om je heen kijken omdat een gedachtenstraler je misschien kon betrappen. Hij voelde zichzelf net een vogel in de lucht.

Hij stond op en liep naar de vloedlijn. De branding ruiste hem tegemoet.

Hij spreidde zijn armen en liet de zachte zeewind langs zijn lichaam strijken, zo voelde het bijna net alsof hij een vogel was. Keer op keer schreeuwde hij zo hard hij kon tegen de golven: “Ik Ben Ruben! Ik Heb Een Naam!” 

121876 ontsnapt


Een vervolgverhaal over een maatschappij waar de mensen geen namen maar nummers hebben. 
deel 1 - deel 2 - deel 3 - deel 4 - deel 5 - deel 6 - deel 8



deel 7: ontsnapping!

Een hele tijd hoorde hij vervolgens alleen maar de vrachtwagenmotor. Na wat een eeuwigheid leek, hield het geluid op. 121876 spitste zijn oren en hoorde de wind in de bomen ruisen. “Wind in de bomen?”, dacht hij verbaasd. “Waar ben ik??”. 

“Rustig maar”, klonk ineens een vrouwelijke stem vlakbij zijn oor. Hij voelde hoe zijn handboeien losgemaakt werden en ineens knipperde hij tegen het felle licht van de volle maan toen zijn masker verwijderd werd. Een gezicht zweefde vaag voor zijn ogen. Het keek vriendelijk. Zijn blik werd scherper en hij zag een vrouw voor hem staan. “Alles goed?”, vroeg ze bezorgd. “Wat kan jou dat schelen?”, vroeg 121876 agressief, “jij bent alleen maar een product van de gedachtenkap en dit is allemaal niet echt!”
“We zijn wel echt, en deze situatie, jouw ontsnapping, is ook echt”, bromde een lagere stem van buiten. “Maar ik kan me voorstellen dat je twijfelt, na zo lang onder de gedachtenkap gezeten te hebben.” Hij stond op en keek om zich heen, zo te zien bevond hij zich in de laadruimte van een vrachtwagen. De deur stond open, hij keek naar buiten en zag twee mensen staan, nog in de monitorderskleren waarin ze hem uit de gevangenis bevrijd hadden. Hij wierp een blik omlaag en zag twee treetjes, de twee treetjes waaraan hij zijn scheenbeen gestoten had toen hij instapte. “Kom Ruben van Oostergast”, zei de lage stem, “kom naar buiten en kijk om je heen. Je bent vrij.”
“Hé wacht eens even, hoe weet je dat?”, vroeg 121876 verbaasd. “Hoe ik heet, weet niemand, alleen….”
“Gatsakke, jong, je hebt het me zelf verteld!”. 
De rechtermonitorder trok zijn kap van het hoofd en daar stond Jan. Jan van de Geheime Kroeg met zijn grijze haar maar zonder wandelstok en regenjas. “We doen meer dan alleen een kroegje runnen, jochie!”. 121876 begon te lachen, nu wist hij dat het echt was. Dit was nou net het enige dat de monitorders niet konden weten, en dus kon het niet uit de gedachtenkap komen en moest het wel echt waar zijn dat hij vrij was. Hij keek om zich heen naar het nachtelijke bos en hoorde in de verte het ruisen van vleugels en de melancholieke roep van een uil.

Even later zat hij achter een kop thee zijn polsen te masseren terwijl hij luisterde naar de uitleg die hem voorgeschoteld werd. Hij was bevrijd en naar een veilighuis gebracht, ver weg op de Veluwe, waar bijna geen gedachtenstralers te vinden waren en nog minder monitorders. Ze legden uit hoe ze hadden ontdekt dat hij gevangen was en waar hij zat, en hoe ze de militaire tak van De Geheime Kroeg hadden ingeschakeld om hem uit de gevangenis te bevrijden. “En nu zit je dus hier”, beëindigde de vrouw haar verhaal. 
“Je blijft hier een week terwijl we je klaarstomen voor de rol die je moet spelen om het land uit te kunnen komen.” 
“Rol? Welke rol? En waar ga ik dan heen?”. 
“De enige manier om in het buitenland te komen, is vliegen. Je moet dan door een serie zware controles heen, dus je kunt niet als jezelf gaan, en je moet dus uiteraard ook je rol goed kennen. We kunnen het ons niet veroorloven dat je nog eens door de mand valt! En je moet weg, want als je hier blijft, val je zeker nog eens door de mand. Herinner je je nog wat je dacht vlak voor die razzia waarbij ze je opgepakt hebben?”

Gedurende de week werd 121876 overstelpt met oefeningen om zich te leren gedragen en te leren spreken als een rijk en succesvol zakenman. Hij moest van alles uit zijn hoofd leren over zijn fictieve bedrijf en over de producten die hij maakte en verkocht. Details werden hem uit de doeken gedaan: hij zou als zakenman op het vliegtuig stappen naar een eiland ver weg waar hij nog nooit van gehoord had, daar zou hij opgevangen worden en als vrij mens leven. “Als wederdienst verlangen we van je dat je je best doet om daar zo snel mogelijk een nieuw leven op te bouwen, zodat je anderen zoals jij op kunt vangen als die op hun beurt aan het regime ontsnappen”, zei de vrouw streng. “En denk er om dat je je rol perfect speelt!”. Ze zwaaide haar vinger voor zijn neus heen-en-weer. 

“Jij gaat ontsnappen jong”, zei Jan vriendelijk. “Stel je dat eens voor, dat je echt vrij zult zijn om te denken wat je wilt...”

Herinneringen aan een appel

Vanochtend was er weer schrijfcafé. Een van de opdrachten was het schrijven over wat je zintuigen registreerden over een gegeven voorwerp. Wat zie je, ruik je, voel je? Mijn voorwerp was een appel. En dat leverde een stukje op dat ik toch wel graag met jullie wil delen.

Vijf minuten schrijven over wat je feitelijk ziet aan een appel. Hij is rond, een soort van dan, niet echt rond rond meer ovaal, of afgeplat rond. Bovenin zit een deuk in de bol waar het steeltje zit, dat steeltje is redelijk recht en niet zo krom als je ze soms wel eens ziet. Hij is ook vrij dun, maar ondanks dat hij er zwak uitziet is het steeltje toch sterk genoeg om de appel aan op te tillen.
De kleur van de appel is rood, overwegend rood, met af en toe vage vlekjes geel er tussendoor. Zo ongeveer als de appel van Sneeuwwitje er uit zou zien nadat de boze stiefmoeder hem in het gif gedoopt had. Overwegend rood. Aan de ene kant is de schil mooi gaaf, een echt blozend appeltje, "Hollands welvaren", zou mijn oudoom gezegd hebben. Maar als je hem dan omdraait en aan de andere kant kijkt, is de schil gerimpeld. De ene kant van de appel is een gave strakke jongemeisjeshuid, de andere kant van de appel is een stijlvolle oudere dame, met rimpels maar toch ook mooi, een beetje zoals die dame die ik van de zomer in het Goudkantoor zag en die wel wat op mijn Oma leek en waarvan ik dacht: wauw wat is zij mooi, zo wil ik ook wel oud worden.
En zo weerspiegelt een simpele appel zowel jong als oud, beide kanten van de mens en het leven. Of komt die associatie puur uit mijn hoofd en heeft de appel daar niets mee te maken? Zij staat daar maar, rood op de bruine tafel en roept ons toe: kijk toch eens hoe lekker ik ben en hoe mooi ik er uit zie. Denk je eens in hoe lekker ik zal smaken, hoe sappig ik ben en hoe fris. De friszoete smaak van een hap elstar in je mond. Naar haar kijkend voel ik hoe ze mij lokt, de aanblik van de rode frisheid roept een craving in me op waar, als ik thuis geweest zou zijn, een flink aantal appels aan ten prooi gevallen zouden zijn.

En nu moeten we het feitelijke loslaten, is de nieuwe opdracht, en naar onszelf luisteren. Ik moet me focussen op het gevoel dat de herinnering van die stijlvolle oudere dame in me oproept. Het eerste dat ik tegenkom is bewondering, ik bewonderde haar en bewonder haar nog steeds. Gewoon jezelf zijn, oud of jong, in deze wereld die van ons schijnt te eisen dat we allemaal slank, jong, mooi en blond zijn. In een wereld waar mensen rimpels laten wegbotoxen, wat toch zo zonde is, want rimpels geven een gezicht karakter en kunnen zo mooi zijn. Naar een gezicht met rimpels kijken kan bij mij meer gevoelens oproepen dan een glad gezicht kan doen. Lachrimpeltjes die getuigen van gewezen vrede en vrolijkheid, zorgenrimpels die getuigen van gewezen moeilijke tijden die overleefd zijn, daar kan geen glad, jong gezicht tegen op. Het maakt dat je mee wilt lachen met de lachrimpels, en de zorgenrimpels heel stevig wilt knuffelen.

Ik vraag me af: welke rimpels zou ik willen hebben als ik zou kunnen kiezen?

vrijdag 8 februari 2013

Rugtas-aktentas-handtas-dinges-geval


Zoals de meeste vrouwen heb ik meestal een handtasje bij me. En heel stereotiep sleep ik daarin meestal veel te veel spulletjes mee (en nee, dat noem ik geen “zooi”, het zijn spulletjes), waardoor zo’n tas best wel zwaar wordt en mensen vragen: “Jeetje wat sleep jij in vredesnaam allemaal mee in dat zware ding?”
Zo af en toe krijg ik dan het idee om mijn handtas eens op te ruimen, of om een kleinere handtas in gebruik te nemen, waar veel minder in kan. Tenslotte, als je minder ruimte hebt móet je wel minder meenemen, nietwaar? Maar als ik dan ging kijken wat ik allemaal uit mijn tasje kon mikken, kreeg ik meestal een lijstje van nul dingen die uit mijn handtas konden. Op mijn manier had ik alleen maar nuttige spulletjes bij me. Dus uiteindelijk bleef ik met die zware handtas rondlopen. Ik was gewoon een hopeloos geval, en moest er maar mee leren leven dat ik zo’n muppet was, dacht ik dan.

Tot ik een keer iemand zag lopen in de Stad met een rugtas. Niet zo’n gewone van Kipling of O’Neill of zo, maar een hele nette. Eigenlijk was het meer een aktentas, maar dan eentje die op de rug gedragen kon worden. Het zag er keurig uit, en ook heel wandelbaar. Ik nam me voor om zelf ook naar zo’n ding te gaan kijken, want zo’n ding als rugtas-aktetas-handtas-dinges, dat leek me wel wat. Veel makkelijker met wandelen, en toch netjes. 
Na veel weken ieder weekend even gaan kijken in de tassenwinkels en op de markt, vond ik uiteindelijk wat ik zocht. Een keurige donkerbruine aktentas, waar al mijn spulletjes prima in konden en die ik zowel als schoudertas als als rugtas kon dragen. En hij kan op slot, en dan ook nog binnenin een vak onder rits, waar mooi mijn portemonnee in kan, zodat hij niet gerold wordt. Die tas heb ik gekocht, en uiteraard draag ik hem als rugtas. 

Het is fijn om met zo’n tas te kunnen lopen. Omdat het gewicht dan verdeeld is over beide schouders, word je tijdens het lopen niet één kant op getrokken, en krijg je dus geen last van je rug op de lange duur. En hij is groot genoeg om een halfliterflesje met water in te doen, en dat is in de zomer wel prettig tijdens het wandelen. En dan past er ook nog prima een anwb-wandelroute-boekje ofzoiets in.  

Uiteraard heb ik hem al uitgetest: comfortabele cowboylaarzen aan, handtasrugtas op de rug en lekker in de Stad een lekker stukje wandelen, van de Grote Markt naar de Westerhaven en dan over de singels naar de Rademarkt, rechtsaf over de brug en dan zo naar het Hoofdstation. 

Heerlijk! 

Ciao,
Ingrid.

woensdag 6 februari 2013

121876 in de heropvoeding



Een vervolgverhaal over een maatschappij waar de mensen geen namen, maar nummers hebben.
deel 1 - deel 2 - deel 3 - deel 4 - deel 5  - deel 7 - deel 8

deel 6: In de heropvoeding



Een twinkelend deuntje klonk op schuin boven hem; hij keek op en zag het musje vrolijk kwetterend op de vensterbank zitten. Het diertje had zich - zoals elke dag - door de tralies heen gewurmd en kwam nu zijn dagelijkse kruimeltje brood halen. 
121876 koesterde dat musje. Elke dag bewaarde hij een beetje van het grauwe kampbrood voor het diertje. Elke dag kwam het diertje terug, dan zat het eerst - net als nu - een poosje te kwetteren en te kwinkelen op de rand van de grauwe stenen vensterbank, om daarna op de vloer neer te strijken. 121876 voerde hem dan de kruimeltjes brood die hij zorgvuldig bewaard had. Zachtjes fluisterde hij dan lieve woordjes tegen het musje, als was het diertje een geliefde zoon. “Wat is een musje toch een prachtig dier!”, dacht hij dan.

Toen het brood van die dag op was, hupte het musje weer op de vensterbank, zat nog even naar 121876 te kijken, wurmde zich door de tralies heen en fladderde even later in de buitenlucht. 121876 sprong op en keek door de tralies naar het kleine vierkantje lucht dat hij kon zien en dat nu blauw was. Kennelijk was het mooi weer, en hij stelde zich voor hoe de zon zou schijnen en hoe hij in de vogelhut verscholen zou zitten, toen de deur van zijn cel met een klap opengesmeten werd. Een tweetal struise monitorders stond in de deuropening, hun verdwijners op zijn borst gericht. “Meekomen!”, blafte de grootste. Een huivering trok over zijn ruggegraat toen hij gedwee opstond en de eerste monitorder volgde terwijl de tweede achter hem aan kwam. 

Ze brachten hem naar een ruime, lichte, ovale ruimte met een stoel in het midden. Ook in de jaren voordat hij gevangen genomen werd, had 121876 al geleerd deze stoel te vrezen, de gruwelverhalen die de ronde deden over deze stoel waren talrijk. Met een wee en angstig gevoel in zijn maag ging hij op de stoel zitten, waarna direct de arm- en beenkluisters werden vastgezet. Nu kon hij geen kant meer op. Met een blik vol intense haat staarde hij naar de verdwijner waarmee hij bedreigd werd, terwijl de andere monitorder de gedachtenkap op zijn hoofd vastmaakte. “Praten of gemarteld worden?”, zei de monitorder tartend in zijn oor. Sinds de uitvinding van de gedachtenkap was martelen nog nooit zo effectief geweest, ze konden je willekeurig welke verhalen en pijn voortoveren door de hersenbeïnvloeding van de gedachtenkap. Vroeg of laat was het onvermijdelijk dat je aan de mensen dacht die je probeerde te beschermen; en als de monitorders op dat moment een gedachtenstraler bij de hand hadden, was het gedaan met Jan, Jetta en Dirk en hun vrienden.  

Later werd hij wakker op zijn eigen bed in zijn cel. Vaag herinnerde hij zich nog hoe de monitorders hem half bewusteloos terug naar zijn cel hadden gesleept. Hij deed een poging op te staan en merkte dat zijn hele lijf pijn deed, maar hij moest echt wat drinken hebben. Schor lachte hij; het was hem gelukt om niet aan Jan, Dirk en Jetta te denken en om niet aan de kroeg te denken en aan al die mensen die tegen de regering waren en uit protest elkaar bij de naam noemden in plaats van bij nummer. Hij pakte de waterkan, nam een slok en kromp in elkaar van de pijn toen het vocht zijn gehavende keel passeerde. 121876 had duidelijk een zware sessie achter de rug, hij moest lang en hard geschreeuwd hebben van de pijn om zo’n zere keel te krijgen. Maar na een half jaar gevangenschap was hij inmiddels wel wat gewend. Achteloos haalde hij zijn schouders op en nam nog een slok. Even keek hij omhoog naar het kleine vierkantje lucht dat hij vanuit zijn tralieraam kon zien. Het was zwart, met een enkele pinkelende ster. In de verte op de gang klonk commotie; er zou wel een nieuwe gevangene binnengebracht worden. “Arme stakker”, dacht 121876 medelijdend.

Voor de tweede maal die dag werd zijn deur opengesmeten en stonden twee monitorders in de deuropening. “Opstaan!”, werd 121876 toegeblaft. Monitorders konden ook nooit eens iets normaal zeggen. Zijn pijnlijke lijf gehoorzaamde instinctief zo snel mogelijk aan de monitorders, maar niet snel genoeg want hij werd onzacht overeind gesleurd. Hij voelde hoe zijn armen op zijn rug in kluisters gezet werden en even later verdween de wereld toen zijn hoofd onder het gevangenmasker verdween. Daas vroeg hij zich af waar dit nou allemaal goed voor was. Ach, wat kon het hem ook allemaal schelen, vroeg hij zich af. Alles wat beter dan die martelstoel, zelfs het vuurpeloton, de guillotine en de brandstapel zou hij verwelkomen. 

Hij werd de deur uit en de gang op gedirigeerd. Rechtdoor, linksaf, rechtsaf, hij was al gauw de weg kwijt, maar naar de ovale ruimte met de stoel gingen ze kennelijk niet want die weg kende hij inmiddels en die was anders. Even later stootte hij zijn scheenbeen tegen een opstapje, klunzend stapte hij twee tweetjes op en even later werd hij hardhandig op een bak neergezet. Hij hoorde een scherpe klik toen zijn handboeien ergens aan werden vastgemaakt, gevolgd door de harde dreun van een deur en het grommen van een vrachtwagenmotor. Ineens werd 121876 zijn hoofd helder en besefte hij dat hij kennelijk op transport gesteld was. 

Hallo Meneer Griep


Gossie wat een naar gedoe is dat ook eigenlijk, ziek zijn. Een week voor pampus liggen in bed met hoofdpijn en overgeven en alles, terwijl de rest van de wereld vrolijk doordraait zonder jou. 

Laatst kreeg ik hem weer eens op bezoek: Meneer Griep. Ik was al een paar dagen niet lekker geweest, dan warm, dan koud, hoofdpijn, rillerig, je kent het vast wel. “Maar even rustig aan doen”, zo zei ik tegen mezelf. “Dan gaat het vast wel over voordat ik serieus ziek word.” Zo gezegd, zo gedaan, ik deed het weekend rustig aan en hoopte daarmee de dans te ontspringen. 
Meneer Griep wenste mij echter niet zo makkelijk met rust te laten, dus de maandag werd ik niet jofel wakker. Heel dapper (of heel stom) toch naar het werk gegaan. Want het zou toch wel meevallen, en ik moest me toch immers niet aanstellen. Op de één of andere manier ben ik in geslaagd om de dag door en veilig thuis te komen. Eénmaal thuis gekomen rolde ik zonder pardon mijn bed in, om daar drie dagen later pas weer serieus uit te komen. 
Drie dagen van slapen, beetje lezen, beetje niksen. Mijn lijf voelde belabberd, maar gek genoeg vond mijn geest het helemaal prima, ik heb me in lang niet zo ontspannen gevoeld als tijdens die griepweek. Even helemaal niks hoeven, niets hoeven voor het werk, niets hoeven voor privé, zalig. Het leek wel hoofd-vakantie. Maar dan met overgeven en negenendertig graden koorts en noodgedwongen niksen omdat je nou eenmaal even helemaal niks kunt en je daar maar bij neerlegt. 

Maar griep hebben is toch best wel een tijdelijk iets, dus na een paar dagen liep ik weer rond, en nog weer een paar dagen later was ik serieus beter en weer aan het werk. Ik moet weer van alles van mezelf, voor het werk, voor privé-afspraken en voor mezelf. Ik lijk Bileam wel die zijn ezel slaat. Alleen ben ik ook de ezel en ransel ik mezelf vooruit tot ik ziek word. 
Dat trekje moest ik mezelf toch eens een keertje af proberen te leren. Voor Meneer Griep het weer van me overneemt.

Ciao,
Ingrid.

zondag 3 februari 2013

121876 wordt betrapt



Een vervolgverhaal over een maatschappij waar de mensen geen namen, maar nummers hebben.

deel 5 - Betrapt!


Een jammerende toon klonk door de luidsprekers. 121876 schrok op van zijn werk. Lunchtijd! De pad op zijn bureau bureau piepte twee keer en straalde een kommetje pap op. Fronsend keek hij naar de kom. Hij had een hekel aan pap. “Waarom krijgen we hier ook altijd pap?”, vroeg hij zich sikkeneurig af. Nou ja, niets aan te doen, iets anders kreeg hij toch niet. Het was pap eten of honger hebben.
Gauw pakte hij de kom, zich schuldig voelend over de ongewenste hekel aan pap in zijn hoofd. Daar hadden de monitorders vast van alles over te zeggen als hij betrapt werd want je hoorde alles van Het Regime en van de Grote Leider fantastisch te vinden. De pad piepte nogmaals en straalde een koffie-rantsoen op. In ieder geval kregen ze een bakkie koffie bij de lunch. 

Terwijl hij gedachteloos de smakeloze pap at, klikte hij lukraak wat rond op censornet. Een artikel over een gebied dat Lauwersmeer heette, verscheen op zijn scherm. “Het Lauwersmeer is een belangrijk vogelgebied”, las hij. Opgefleurd en geïnteresseerd klikte hij verder, langs de lijst van vogels die er voorkwamen. Hij moest het eens met Dirk de Vogelaar hebben hierover, dacht hij, want daar wou hij wel een keertje heen. 

De afgelopen maanden was hij twee keer per week naar De Geheime Kroeg geweest. Het waren gezellige avonden geweest, hij had vaak met Dirk zitten praten. Dirk was onder nummer geboren, en wist alleen dat hij nummer 546237 was. Maar in De Kroeg noemde iedereen hem Dirk de Vogelaar, omdat hij zo graag vogels ging kijken in de weekenden. n Dirk de Vogelaar was apetrots op die naam. Hij had beloofd om 121876 een keer mee te nemen. Bij de laatste brouwdienst had hij honderduit verteld over een gebied dat Loosdrechtse Plassen moest heten, en waar hij geweest was. 
Bij de gedachte aan vogels wierp 121876 een blik naar buiten en zag vogels hoog in de lucht. 121876 hield veel van vogels, vaak dacht hij dat zij de enige wezens waren die nog Echt Vrij waren in dit land. Al moest je dat natuurlijk niet denken waar een gedachtenstraler je kon betrappen. 

Er klonk weer een jammerende toon uit de luidsprekers. 121876 zette zijn nu lege kom pap op de pad, nam een slok koffie en ging dapper weer aan het werk. Gelukkig kon hij op zijn werk denken waaraan hij maar wou, de enige gedachtenstraler was in het kantoor van de districtschef en dat was ver genoeg weg. Zo’n groot bereik hadden die dingen nou ook weer niet. Naarstig werkte hij door, want vanavond wou 121876 beslist op tijd klaar zijn met zijn werk. Geen overwerk vanavond, want hij had bardienst! Vanavond zou hij niet aan de bar zitten te kijken naar de wulpse barmeid, vanavond zou hij samen met Wulpse Jetta achter de bar staan en stiekem als een schooljongen in haar décolleté proberen te gluren terwijl zij hem leerde hoe hij een biertje moest tappen en wat een kopstootje was.
“Het is niet moeilijk hoor”, had Jetta gezegd. “Het enige wat je effe moet oefenen is een goed biertje tappen, de rest zit gewoon in flessen om uit te schenken, makkelijk zat. En mocht iemand een cocktail willen, dan stuur je die maar naar mij. Maar dat komt bijna nooit voor.” 

Laat kwam hij die avond thuis. De hele avond had hij heen en weer gehold achter de bar met glazen en drinken. Met een grote grijns op zijn gezicht stapte hij de voordeur binnen. Hij had nooit geweten dat drinken inschenken voor mensen zo leuk was! Hij liep naar het raam om de gordijnen dicht te doen, terwijl hij opgetogen fantaseerde over de bar die hij zou openen als het land ooit weer vrij zou zijn. Een langgerekte piep klonk van de gedachtenstraler voor zijn raam. Verschrikt keek hij naar het ding op, om vervolgens met een plotselinge, wilde beweging de loodgordijnen dicht te trekken. 

Niet te geloven! Stomme ezel!

Hij schold op zichzelf, hij moest zijn gedachten echt beter onder controle zien te krijgen! Als de monitorders dit nu maar niet gezien hadden! Hij kon niet geloven dat hij zomaar vrij had gedacht waar de gedachtenstralers het konden zien. Zwaar plofte hij in een stoel. Shitshitshitshitshit, mompelde hij steeds maar weer. Even later keek hij luisterend op. Meteen was hij alert en op zijn hoede. Buiten kwamen zware, dreunende voetstappen dichterbij. Ineens vloog de voordeur open en stond zijn huis vol met mensen in uniform, ieder bewapend met een dodelijke verdwijner. 
“Monitorders!”, blafte de voorste. “Dus jij hebt aan vrijheidsplannen lopen denken? Jij hebt het lef om onze Grote Leider af te wijzen? Wij houden je al een poosje in de gaten, 121876! Het moet nu maar eens uit zijn met die ketterse gedachten! Jij gaat naar de heropvoeding!”. Ruw hesen ze hem uit zijn stoel, dwongen zijn handen op zijn rug. Hij voelde de boeien om zijn polsen dichtklikken. Iemand gaf een trap in zijn rug, hij struikelde naar voren, de voordeur uit en de trap af. Onder de blauwe plekken kwam hij op straat. De monitorders waren niet bepaald zachtzinnig met hem.
Buiten was het een drukte van belang, het lawaai van de razzia had heel de buurt naar buiten gelokt. Hij keek rond en zag bezorgde en meelevende gezichten, die prompt in de plooi schoten toen een gedachtenstraler hun kant op zwaaide. De mensen begonnen hem uit te schelden, zodat ze zelf buiten schot zouden blijven. Ze schopten en sloegen naar hem terwijl de monitorders hem hardhandig het wachtende gevangenisbusje in dirigeerden. 

Even dacht hij nog aan de vogels die hij die middag had zien vliegen, voordat de betraliede deur achter hem werd dichtgeslagen.